Geef hem het voordeel van de twijfel. Het laatste wat Greg Lake begin jaren tachtig, als Emerson, Lake & Palmer op non actief staat, wil doen is op zijn krent zitten en wachten op een hereniging. Terwijl Emerson zich op filmmuziek stort en Palmer eerst PM formeert en aansluitend wordt gevraagd voor Asia, voelt de bassist/zanger dat hij zich ook muzikaal nog moet bewijzen. Hij stippelt een stevige koers uit en vormt een groep musici om zich heen waarmee hij wat eigen liedjes opneemt. Daarin zit toetsenist (wijlen) Tommy Eyre; hem kennen we onder andere van zijn bijdragen aan albums van John Martyn, Joe Cocker The Sensational Alex Harvey Band en Gerry Rafferty. Maar de grote verrassing is Lake’s samenwerking met Gary Moore. Die heeft dan net een paar jaar Thin Lizzy achter de rug, evenals het uitstapje G-Force. Als het nieuws van Lake en Moore in de loop van 1980 doorsijpelt, zijn de verwachtingen voor Lake’s solodebuut hooggespannen. Tevergeefs.
Helaas lijdt “Greg Lake” (1981) aan ideeënarmoede, een opgeblazen productie en een te gekunstelde muzikale uitwerking. Nergens vliegen de vonken er echt vanaf, alhoewel het door Moore geschreven Nuclear Attack een overtuigende opener is en de plaat ook in Black And Blue (met fraai orgelwerk van Eyre) en Retribution Drive (Moore gaat los) fraaie songs bevat. Dit is zo’n album dat gered had kunnen worden door een producer met een duidelijk vizier, maar dat ontbreekt en de muziek vliegt alle kanten op.
Daarbij komt dat Lake als tekstschrijver niet op een roze wolk zit. Hij had beter een ervaren woordkunstenaar kunnen inschakelen om de liedjes toch enige diepgang te geven. Gelikte hardrock, aftastende pop en pubrock en slappe AOR, “Greg Lake” ontbeert al het gevoel voor richting. Lake geeft het in het fraaie boekje bij deze heruitgave ruimelijk toe dat hij juist zocht naar die richting. Hij concludeert dat hij uiteindelijk toch bij de stijl van King Crimson / ELP had moeten blijven. Met de heren van Toto (minus Bobby Kimball) neemt hij in 1980 in LA een paar stukken op die als bonus tracks aan “Greg Lake” zijn toegevoegd. Totaal overbodige muziek waaruit niet blijkt dat Lake iets aan dit experiment heeft gehad. Voor de Toto-verzamelaar is het gezien de historische waarde natuurlijk wel een must, maar muzikaal rammelen deze drie tracks van begin tot eind.
Opvolger “Manoeuvres” (1983) ligt in het verlengde van de eerste plaat, maar pakt steviger uit, met opnieuw Moore in een hoofdrol. Ook dit album biedt een allegaartje van nummers, afwisselend geschreven door Lake en Moore en wederom flink grossierend in tekstuele cliches (‘begging me to stay’, ‘one night stands’, ‘you are too young to be loved’, ‘I can’t be alone’), terwijl de stem van Lake flink en pompeus bovenop de bijna futloze muziek ligt. Werkelijk niets klinkt origineel en tegelijkertijd ontzettend dertien in een dozijn. Het dode spoor is nabij en na dit geflopte album uit 1983 moet Lake ook wel zich hebben gerealiseerd dat er in zijn samenwerking met Moore en de andere lieden geen toekomst meer zat. Hij verving vervolgens John Wetton enkele tijd bij Asia en daar ontmoette hij ook Geoff Downes. Pas in 2015 waagde Greg Lake weer aan een soloplaat, “Ride The Tyger”, toevallig met diezelfde Downes.
Hoe mooi deze twee soloplaten ook in een nieuw jasje zijn gehuld en keurig zijn opgepoetst (voor wie goed luistert: de remaster van “Manoeuvres” is van een vinylexemplaar getrokken) en hoe openhartig Lake ook het bijgaande verhaal in het boekje vertelt, deze platen verdienen zeker geen waardige plek op diens cv. Toch mag geen moment worden getwijfeld aan de klasse van de Greg Lake Band. Dat toont die fantastische live-cd “King Biscuit Flower Hour Presents Greg Lake In Concert” uit 1995 aan. Tijdens dat radioconcert uit 1981 wordt het beste van Lake’s eerste soloplaat gecombineerd met een paar rake uitvoeringen van ELP en King Crimson-klassiekers. Nee, deze twee studioplaten kunnen daar geen moment aan tippen. Teveel vorm, te weinig inhoud.