Vijf jaar geleden was ik best wel onder de indruk van “Our Little World Of Glass”, de tweede plaat van de Hollandse formatie Grey Lotus. Geen meesterwerk, maar zonder meer een mooie, zij het wat al te sombere plaat. Ik draai hem nog wel eens. Nu is er een eindelijk een nieuw album, een mooie gelegenheid om de progressie van de band te ontdekken. Op de zeer summiere website rept de band van een ontwikkeling richting meer akoestische, door experimentele jazz geïnspireerde folkmuziek. Dat maken wij wel uit!
In de ouverture van Vengeance, die in de ‘grace notes’ inderdaad Impro Overture heet, komt die experimentele jazz behoorlijk tot zijn recht, maar al snel neemt wat ‘gewonere’ muziek het roer in handen. Rockende gitaren, een ronkend orgel en woeste drums, afgewisseld met desolate piano akkoorden. De folk is ver te zoeken, maar prog is het zeker. Na vijf minuten verschijnt een tokkelende gitaar en begint er een liedje: “I wil take the things that you love /I’ll destroy them one by one,” zingt Joost Verhagen. Gezellig! Mijn eerste indruk is dat Talk Talk als invloed grotendeels plaats gemaakt heeft voor The Swans. Donkere rock met grote galmgitaren. Dat wordt nog een beetje versterkt door de meeslepende vioolpartij die Tuxedomoon veteraan Blaine L. Reininger in het stuk speelt, waar de rock is vervangen door een even wervelend als sinister walsje. Mooi!
Breaking The Waves is daarna een rustiger en ook traditioneler liedje, maar daarmee is het niet minder mooi. Ook hier voeren gitaar, piano en orgel de boventoon. De sterkste troef is de zang, vooral als Verhagen en Judith Wesselius samen zingen. The King begint daarna nóg meer ingetogen, met een erg fraai likje flügelhorn en trage zang. Cornflower kent vervolgens ook weer een laag tempo, waardoor deze luisteraar moeite krijgt de aandacht er bij te houden. Gelukkig heeft het couplet van dit stuk een slim huppeltje in het metrum, waardoor een complete wegtrekker vermeden kan worden. Het refrein is jammer genoeg wat suffig, alsof de band wel voelde dat er íets moest komen, maar niet precies doorzag wát dan. Het instrumentale middenstuk is een fraai stukje bijna-jazz, waarin vooral drummer Schrik de ruimte krijgt om al zijn bekkentjes en trommeltjes te raken. Na een botsing van twee Viking-koren (aldus de band) en een fraai potje mondharmonica zijn we terug bij het begin en blijf je achter met maar één gedachte: “wát?”. Grey Lotus schept genoegen in muzikaal gehak op de tak, en dat pakt vaak verrassend en verfrissend uit, maar in Cornflower is het iets teveel van het goede.
Reflections en Joshua zijn dan weer twee ingetogen, wat slome liedjes die meer met Nits te maken hebben dan met King Crimson, de band die in de bijsluiter nadrukkelijk wordt genoemd. Ze zijn oké, maar niet indrukwekkend. Wel begint op te vallen dat de band een eigen kijk heeft op het mixen van deze muziek. Die is misschien wel avontuurlijker dan de muziek zelf. Vaak is de zang in het geluidsbeeld ondergeschikt aan andere muziekinstrumenten. Met name de eerder genoemde bekkens en trommels klinken soms helderder dan de stem van Verhagen, en in Joshua lijken de bijgeluiden van de akoestische piano belangrijker dan de snaren zelf. Ook het effect op de zang in Ascension, dat de indruk geeft dat er een Dalek staat mee te neuriën, is op zijn minst vervreemdend. Er gebeuren trouwens wel meer rare dingen in Ascension, zoals de combinatie van een strakke piano en wilde jazzy drums, alsof Han Bennink met Rondo Veneziano meespeelt. Het coda van het stuk is dan weer bloedmooi, vooral door de toeter van Ferreira.
Op de vorige plaat bestond Grey Lotus nog uit zanger Verhagen, gitarist Arisz en wat gasten, nu is de band met z’n zessen. Dat hoor je terug in de muziek, een groter gevoel van eenheid en richting, maar ook een wat losser geluid. Dat lijkt een contradictie, maar is het niet. Omdat deze mensen weten waar ze samen heen willen, krijgt de muziek meer ruimte om te ademen. Op “Our Little World Of Glass” was de oplossing soms een wat ongenuanceerd geraus op de versterkte gitaar, nu zit het meer in de dynamiek en vooral het slagwerk. Erg knap gedaan.
“Lotus” is in strikte zin geen prog, met uitzondering misschien van openingsepos Vengeance. Ten minste vier van de stukken zijn traditionele liedjes, zoals afsluiter Closure ten minste voor de helft een soort country-walsje is. In de geschiedenis van de band is het wel een grote stap voorwaarts, met een paar prachtige composities, wat lekker vervreemdende gekte en een breed palet aan vooral akoestische klanken. Op zes en een halve minuut verandert Closure bijvoorbeeld van country driekwarts in een bossa nova met een wat plotseling vals einde, twee minuten voor het einde gevolgd door een zeer fraai en stemmig slotstuk. Dat soort lef zou tot voorbeeld kunnen dienen van veel van die ‘échte progplaten’, die je vanaf de eerste noot kunt uittekenen. Grey Lotus is nog niet áf, maar ze zijn een heel eind. Klasse!
Erik Groeneweg