Nadat in 2013 vrij onverwacht het tweede album uitkwam van Henry Fool onder de titel “Men Singing”, brengt Kscope nu ook een reissue uit van het eerste album van dit project van de verder geen introductie behoevende Tim Bowness. Het gelijknamige debuut van Henry Fool was al jaren niet meer te vinden, maar is nu eindelijk weer te verkrijgen, geremasterd door de bekende geluidstechnicus Andy Jackson en in een fraai nieuw jasje gestoken door Jarrod Gosling, die ook het artwork voor “Men Singing” verzorgde. Niet dat deze oppoetsbeurt, hoe geslaagd ook, echt uitmaakt, want zelfs als deze reissue de geluidskwaliteit had gehad van een laat-negentiende-eeuwse wasrol die op een hete zomerdag op het strand in slaap was gevallen in een minimalistische monokini en verpakt was geweest in een slipcase van meervoudig gebruikt toiletpapier, zou hij nog vrolijk stemmen.
Op papier zou de formule van Henry Fool niet moeten werken. Canterbury vermengd met postrock, klassieke prog, ambient, nuprog en af en toe een verwijzing naar industrial? Sluit vast de kat en de kinderen op, stuur de buren een preventief excuusbloemetje en vul eerst maar de huisapotheek aan met extra pijnstillers, maagzuurremmers en kalmeringsmiddelen. Maar daar waar de theorie weerbarstig is, is de praktijk des te geslaagder: “Henry Fool” is een bijzonder album dat gebaande paden betreedt, maar tevens nieuwe richtingen verkent. Vanwege Bowness’s zeer herkenbare stem en zangstijl klinken de gezongen stukken vertrouwd en relatief toegankelijk, maar no-man-achtige zanglijnen en opbouwen (zoals het eerste en laatste deel van de Lateshow-suite) worden afgewisseld met semi-geïmproviseerde cool-/bebop-achtige jazz, progressieve jazzrock in de trant van Soft Machine, en instrumentaal geweld in de school van King Crimson. Soms raakt de muziek zelfs de avantprog, zoals in Poppy Z.
Gezien deze veelzijdigheid is het bijzonder dat Bowness samen met gitarist Michael Bearpark (die ook met no-man speelt), bassist Peter Chilvers (Brian Eno), blazer Myke Clifford en drummer Fudge Smith (Steve Hackett/Pendragon) erin slaagt om niet alleen de verschillende stijlen af te wisselen zonder dat het gekunsteld klinkt, maar ook de losse delen zeer overtuigend weet te laten klinken.
Vaak gebeurt dit zelfs binnen een gedeeltelijk gelijke opzet: terwijl opener Friday Brown zeer zachte prog is op basis van elektrische piano en zoete Mellotron, wordt direct daaropvolgend in het pompende Bass Pig de Mellotron juist dreigend ingezet, op een bed van zware bas en distorted gitaar, enigszins als Anekdoten of Morte Macabre. Poppy Q hervat vervolgens de Rhodes/Mellotron-combinatie – en zo dansen de composities telkens op andere wijze rondom bepaalde basisingrediënten en blijft de muziek steeds verrassend.
Wat hernieuwde beluistering van het eerste album van het project wel eens te meer bevestigt, echter, is dat opvolger “Men Singing” weliswaar een behoorlijk succesvol album is, maar toch de eigenzinnigheid mist die “Henry Fool” zo bijzonder maakt. Dit komt mede doordat er op het debuut wel gezongen wordt. Hoewel hiermee de link met no-man sneller gelegd wordt, vergroot dit wel het contrast – en daarmee de constructieve frictie – tussen de verschillende kanten van de muziek. “Men Singing” is op een bepaalde manier veel gebalanceerde, maar “Henry Fool” is het spannendere album van de twee, omdat het juist door zijn onberekenbaarheid de middelmaat ver ontstijgt. Deze reissue zal dan ook ongetwijfeld een hiaat vullen in menige collectie.
Christopher Cusack