Claudio Milano is een veelzijdig zanger en instrumentalist die al jaren platen uitbrengt, soms onder zijn eigen naam, soms als onderdeel van een combo, soms in samenwerking met andere artiesten. Op “Decimo Cerchio (L’Inferno 1911 O.S.T.)” doet hij dat als vocalist met het trio I Sincopatici dat graag stomme films uit vergane tijden voorziet van een passende soundtrack. De muziek waarin elementen van gothic, avant-garde, RIO en elektronische muziek om de voorrang vechten is niet eenvoudig te omschrijven. Maar we gaan toch een poging wagen.
Als begeleiding bij een film over een afdaling in de Hel (we volgen Dante Alighieri) is het niet verrassend dat de 26 nummers (totaal 67 minuten) niet van veel vrolijkheid getuigen. Het religieuze karakter van opener Nel mezzo del cammin doet met zijn stemmigheid aan Höyry -Kone’s interpretatie van Beata Viscera denken: somber, stemmig en melodieus, met sterke vocale uithalen. Het stemmige pianospel en de mooie melodie komen van Francesca Badalini die ook alle muziek schreef.
Daarna banen we ons een weg door dit sombere hoorspel, waar de vocale variatie (in het Italiaans) en de toetsen en piano van Badalini de boventoon voeren. Soms gaat de zang flink de hoogte in, zoals Geoff Mann wel eens deed bij Twelfth Night, soms komen er uit Milano grommende keelgeluiden, of een droog gereutel, maar net zo makkelijk zingt hij ook op die voor Italiaanse progrock typische dramatische en melodieuze wijze. Dat hij een groot liefhebber van Peter Hammill is verbaast me niets, niet zozeer vanwege hoe hij klinkt (want hij klinkt heel anders), maar vanwege de overgave waarmee. En wat hij ook doet, zoals de paniekaanval tijdens La terza bolgia, het past altijd binnen het verhaal dat hier verteld wordt. Hoewel het misschien lijkt dat Milano de toegankelijkheid niet ten goede komt, vind ik hem toch een stuk makkelijker te verwerken dan zijn illustere landgenoot, Demetrio Stratos.
Hoogtepunten zijn moeilijk te vinden, het is eigenlijk één lang muzikaal verhaal. Maar als ik dan iets moet noemen, dan is het als de invloeden uit de avant-garde/RIO naar boven komen (Qui son gli eresiarchi), of elementen uit de Zeuhl worden geïntroduceerd, zoals op La città di Dite. Hoewel een vergelijk met Magma niet echt van toepassing is, denk ik toch dat liefhebbers van Zeuhl aan dit album het nodige plezier kunnen beleven.
En om het allemaal af te maken zijn er dan nog die mooie melodieën van Badalini (Stige), soms treurig, soms romantisch, soms beide. Vreemd genoeg doet Milano me in die melodieuze, gedragen stukken nog het meeste denken aan de progrockers van Arena, vanwege de dramatiek en pathos die Clive Nolan ook graag in zijn muziek stopt.
Voor de gitaarliefhebber is er wel slecht nieuws: op dit album is dit instrument goeddeels afwezig; af en toe hoor ik wat getokkel zoals op L’angoscia delle genti che sono quaggiù nel viso mi dipigne, of wat meer lijkt op gitaareffecten onder de lieflijke toetsen en piano (Gli ipocriti en I barattieri), en tijdens het spannende Lucifero.
Pas aan het einde, als het applaus klatert, krijg je door dat je hier te maken hebt met een liveopname, eentje die in november 2021 plaatsvond in Varese. Dat maakt het gebodene nog indrukwekkender. Als bonus bespeur ik ook nog een opname uit 2023, opgenomen in Piacenza, bestaat er een wat ingekorte versie op vinyl, en is ook een dvd-opname te krijgen (zie de trailer op Youtube). Voor elk wat wils.