Alles komt terug! Om de zoveel jaar is er wel weer een jaren 60 revival, 2003 was het jaar van The Darkness met hun eigen kijk op de jaren 70 glamrock en anno 2004 bestormt het Schotse Franz Ferdinand de festivalpodia met hun eigen versie van jaren 80 new wave rock. IQ is schijnbaar ook aangestoken door dit retrovirus en het resultaat is “Dark Matter”.
Sacred Sound opent met omineuze toetsenklanken. Uit de diepe dreun van baspedalen duikt vervolgens een aanstekelijk orgelriedeltje op waarmee de toon gelijk is gezet. De band gaat voortvarend van start en het is duidelijk: we zijn in IQ-land. De band wordt vooruit gestuwd door een, bij vlagen, werkelijk ontketende Paul Cook die dus eindelijk weer eens laat horen dat hij wel degelijk meer in zijn mars heeft dan dat hij de laatste paar albums heeft laten horen. Heel erg typisch IQ is ook de manier waar op de gitaar een tegenmelodie speelt tijdens het refrein. Na een korte instrumentale passage, gebaseerd op staccato orgelspel en strakke gitaarriffs, volgt er een gedragen middenstuk dat langzaam toewerkt naar krachtige kerkorgeluitbarsting. Wat dan volgt kan niet anders omschreven worden als pure symfonische pracht. Uit het laatste zware kerkorgelakkoord stijgen bubbelende synths en een ijl tapijt van Mellotronstrijkers op gevolgd door een hyperactieve ritmesectie en huilende Hackettiaanse gitaarklanken. We zijn niet meer in IQ-land maar maken een uitstap naar de Genesis-hemel! Het is de typische Orford-toetsensolo (met een lekkere vette Moog-achtige klank) die ons weer terugleid naar IQ-land anno 1981.
Na deze muzikale achtbaan biedt het begin van Red Dust Shadow ons even de gelegenheid om op adem te komen. IQ laat horen ook overtuigend een, in essentie, eenvoudig maar sfeervol nummer neer te zetten. Met name de ingetogen passages doen mij overigens een beetje denken aan Porcupine Tree. Het refrein laat een IQ in rockmodus horen waarbij het venijn in de staart zit: Mellotron-strijkers die een variatie op de hoofdmelodie laten horen. Al weer een kippenvelmoment!
You Never Will opent met een zware baspartij die voor een groot deel de ritmische basis vormt voor dit stuk. Ook dit is een nummer dat voor IQ-begrippen betrekkelijk kort is, maar wat mij betreft mogen ze dat best wel vaker gaan doen in de toekomst. Zeker als ze net zulke mooie instrumentale passages bevatten als in dit geval. Na een nogal onheilspellend stukje toetsenwerk (een combinatie van hobo- en fagotklanken) volgt een schitterende passage waarbij in het rechterkanaal een vette toetsensolo zit en in het linkerkanaal Michael Holmes zijn gitaar met behulp van een e-bow (een soort elektronische strijkstok) bijna angstaanjagend laat janken. Aan het slot schudt hij vervolgens ook nog weer eens zo’n typische IQ gitaarmelodie uit zijn mouwen.
Het begin van Born Brilliant roept gelijk herinneringen aan Pink Floyd’s Welcome To The Machine op. Niet echt origineel maar als vervolgens de koorklanken in het geluidsbeeld opduiken is dat snel weg. De Jowitt / Cook ritmesectie zet vervolgens een tegendraads maar hypnotiserend ritme neer. Hier over zingt Peter Nicholls over een moreel verwerpelijk persoon die ons allen echter wel een spiegel voorhoud aan het eind: ‘Unlike mine, your family line, were all born brilliant liars’.
En dan zijn we aan beland bij wat niet anders beschouwt kan worden als een bewust eerbetoon aan één van IQ’s grote voorbeelden: Genesis. Het ruim 24 minuten durende Harvest Of Souls is namelijk qua structuur wel héél erg geënt op het magnum opus van hun landgenoten, Supper’s Ready, maar welke voor de variatie gelardeerd is met toefjes King Crimson en Yes. IQ’s ode opent ook met akoestische 12-snarige gitaar (zouden ze stiekem toch mijn The Lens recensie hebben gelezen?) en Peter Nicholls laat zich van zijn allerbeste kant horen. Zijn stem leent zich überhaupt erg goed voor dit soort ingetogen passages. En ach, wat maakt het dan uit dat zijn teksten zoals gewoonlijk weer nagenoeg onbegrijpelijk zijn. Goed drie minuten in deel i. First Of The Last en ik drijf weer weg richting Genesis-hemel op een Entangled-achtige wolk van akoestische gitaar en koorklanken.
In deel ii. The Wrong Host zijn we in die hemel aangekomen en worden we verwelkomd door een Supper’s Ready-achtig orgel-thema. Wel vreemd om onder begeleiding van zo’n vrolijk deuntje een nogal cynische tekst voor de kiezen te krijgen. De stemming wordt rigoureus doorbroken door een instrumentale 21st Century Schizoid Man passage om vervolgens getrakteerd te worden op IQ-muziek in de hoogste versnelling.
iii. Nocturne laat weer dat typische IQ-handelsmerk van Peter Nicholls’ zang met een tegenmelodie op gitaar horen. De afsluitende instrumentale break stuurt ons echter weer een volledige andere kant op en wel naar het oorlogszuchtige middendeel van Yes’ The Gates Of Delirium: agressieve orgel- en gitaarriffs, ontploffingen en een afsluitende manische gitaarsolo. Uit de afsluitende chaos duikt een lichtvoetige piano-thema op in iv. Frame And Form waar de muziek gelukkig weer erg herkenbaar IQ is. In het daaropvolgende deel v. Mortal Procession zijn we in de Moog Taurus-baspedalen hemel beland. Een zwaar pompend ritme zorgt voor het dreunende fundament (nog nooit hebben baspedalen zo prominent geklonken bij IQ) waarover gitaar en synthesizer een mooi tweestemmig duet zingen. En alsof de heren nog niet genoeg hebben laten blijken waar ze de mosterd vandaan hebben worden we zelfs getrakteerd op een passage die bijna letterlijk uit Genesis’ Apocalypse in 9/8 lijkt te komen. Wel heel ‘spooky’ hoe onder de zanglijn van Peter Nicholls nog een aantal lagere zangpartijen zitten. De muziek werkt naar de onvermijdelijke climax toe en in het afsluitende vi. Ghosts Of Days schudt IQ alle retroveren van zich af maar roept vervolgens een sfeer op zoals we die kennen van het laatste nummer van het album “Ever”, Came Down. Michael Holmes laat op het laatst nog weer eens horen hoe je een symfonische gitaarsolo moet brengen.
Na de eerste paar luisterbeurten stond ik eigenlijk op het punt om IQ een krappe voldoende te geven voor dit album. Produktioneel is “Dark Matter” er eentje om door een ringetje te halen. De kille klank van de voorganger “The Seventh House”, die ook qua muziek nog al een en ander te kort kwam wat mij betreft, is gelukkig weg. Het is wat dat betreft IQ wel te prijzen dat ze deze retro-koers tot in de puntjes hebben uitgewerkt. Nergens slaat de balans door naar onbeschaamd kopiëren maar heeft de muziek nog genoeg een IQ-smoel weten te behouden. Nee, de originaliteitsprijs 2004 zullen ze er dus zeker niet mee winnen maar als een plaat mij na vele luisterbeurten nog steeds datzelfde lekkere, gelukzalige symfo-gevoel kan geven dan heb je volgens mij toch iets goed gedaan.