Jack Ellister, die eerder het onderschatte Yordan Orchestra leidde, is terug met een soloalbum. Na een single en een ep werd het tijd voor een mini-album en dus duurt deze plaat met die irritant lange titel 33 minuten. Dat is zelfs voor een vinyl uitgave aan de korte kant.
Tegelijk is de constatering dat je album te kort is, ook een aanbeveling: de muziek smaakt dus naar meer. Dat is hier zeker aan de hand, hoewel je er wel voor in de stemming moet zijn. Ellister maakt het soort psychedelische muziek dat in 1970 compleet uit de mode raakte, maar dat de laatste jaren weer schijnt te kunnen. Jacco Gardner baande het pad, Ellister betreedt vergelijkbare wegen. Vooral vroege Pink Floyd, maar ook The Rolling Stones en The Beatles vanaf het moment dat ze hun snor lieten staan, dat lijken me de belangrijkste invloeden op basis waarvan Ellister zijn muzikale vloeistofdia’s maakt.
De plaat klinkt enorm 1967, met navenante galmpjes en geluiden. Het is alsof de tijd heeft stil gestaan met al die geluidsexperimenten. In sommige nummers stoort me dat een beetje. In Curator bijvoorbeeld zit de gekkigheid de muziek nogal in de weg. Op andere momenten vind ik het ronduit briljant, zoals in het openingsnummer The Man With The Biochopper of het schaamteloos Beatlesque Saddle Up The Horse.
Ellister speelt heel veel zelf en doet dat heel erg goed, maar hij zet op strategische plekken ook gastmuzikanten in, zoals de blazers in Saddle Up The Horse. Die voegen veel diepgang toe. Maar eigenlijk klinken alle stukken erg goed, van het bomvolle Great Esmeralda tot het sobere Old South.
Dit is een veelbelovend album dat smaakt naar meer. Het is te hopen dat Ellister voor zijn volgende productie kiest voor de lange adem. Zolang hij in staat is daarbij kaf en koren te scheiden, moet dat wel een meesterwerk worden. Ik kijk er naar uit.
Erik Groeneweg