Jack O’ The Clock kwam al een paar keer eerder voorbij op deze pagina’s. In elke recensie lees je in eerste instantie de verbazing van de schrijver: “Wat is dit in hemelsnaam voor muziek?” Het is americana, er zit een beetje blues in, absoluut jazz, wat singer-songwriterpop. De muzikanten verwijzen zelf naar CSN&Y, Pearls Before Swine en Weather Report, maar daarmee doen ze zichzelf tekort. Want met evenveel gemak zou je een link kunnen leggen naar avantprog, RIO of andere moeilijkdoenerij, die ook tot uitdrukking komt in het instrumentarium: dulcimer, fagot, mandoline en – verdekt opgesteld – Mellotron. Grappig genoeg is de nieuwe plaat “Portraits” weer een vreemde eend in de bijt, minder nadrukkelijk prog, meer americana.
In 2003 nam de band, waarvan tegenwoordig alleen bandleider Damon Waitkus en violist Emily Packard over zijn, een plaat op die vervolgens in de kast bleef liggen. Twintig jaar later beluisterde Waitkus die opnamen nog eens en besloot hij dat het materiaal toch te goed was om niet te gebruiken. Niet de zang, want die teksten waren té cringe, maar de ritmes en met name de vioolpartijen van Packard waren eigenlijk geweldig. Dus schreef Waitkus nieuwe teksten en hier en daar wat nieuwe arrangementen, die hij met zijn nieuwe bandleden opnam.
Het eindresultaat is “Portraits”, een verzameling kortere en langere portretjes van mensen van allerlei leeftijden, gevangen in de alledaagse narigheid van hun levens. Gewone mensen, buitenissige mensen, nare mensen, mensen die geen standpunten innemen, geen oplossingen hebben, gewoon luitjes die de dag nemen zoals-ie komt.
De muziek staat daar, in al zijn complexiteit, wat haaks op. Je hoort vooral mooi samenspel van verschillende akoestische instrumenten die donders ingewikkelde partijen door elkaar vlechten. Daarover heen zingt Damon Waitkus zijn mooie zanglijnen, brede koortjes en soms grappige terzijdes. Ik ben niet echt stuk van de klank van zijn stem, maar wat hij ermee doet is wel geweldig.
Van de zeventien stukken zijn er maar drie langer dan vijf minuten. Dat is niet ongebruikelijk bij deze band, hoewel de langere stukken meestal wel een stúk langer zijn. De stukken wisselen elkaar in de 54 minuten dat de plaat duurt snel af, maar echt storen doet dat niet, daarvoor zijn de goede stukken te sterk en de slappe te kort. Daarbij helpt de veelheid aan instrumenten. Omdat de band in 2003 zo anders was dan nu, kreeg Waitkus de mogelijkheid al die instrumenten te stapelen. Daardoor hoor je een viool naast een klokkenspel, een basgitaar en een klarinet, het resultaat is meestal prachtig. Vooral de vioolpartijen van Packard zijn beeldschoon. Luister maar eens naar Year Of The Gypsy Moth of Lazy Tom Bog, bloedmooie liedjes. Die hebben dan weer minder met prog te maken, maar fijn zijn ze wel. Ook het korte The Gardener is, met name door de mooie koortjes, erg fijn. Hoezo CSN&Y?
Zo staat de plaat vol met vaak verrassend opgewekte stukjes muziek die je met recht wereldmuziek mag noemen. Soms virtuoos, soms gewoon gezellig, maar altijd knap gedaan en in alle complexiteit prettig om te horen. Als je Jack O’ The Clock nu nog niet kent, doe daar dan wat aan, je wordt geheid verrast!