Jerry Gaskill, drummer van King’s X, is het laatste lid van deze band om met een soloplaat op de proppen te komen, maar net als zijn collega’s blijft hij redelijk dicht in de buurt van het vertrouwde geluid: rock met aan de Beatles refererende zang. Nog meer dan Doug Pinnick en Ty Tabor stelt hij zijn muziek ten dienste van het liedje. Dat is een loffelijk uitgangspunt, zeker van een drummer, maar het kan niet verhoeden dat de liedjes weinig bijzonders zijn.
Gaskill heeft een prettige zangstem waarmee hij mooie koortjes kan maken, er wordt goed gemusiceerd door Gaskill en Tabor, de productie is vlekkeloos, de hoes is smaakvol en het plaatje zelf van een rondheid die de perfectie benaderd, maar jongens, wat is het oppervlakkige muziek. Ik heb dit plaatje intussen wel twintig keer gedraaid maar ik kan de nummers nog steeds niet uit elkaar houden. Noem mij een songtitel en ik kan er gegarandeerd nÃet het melodietje van zingen. Van elke plaat die ik tot nu toe besproken heb kon ik het beste of het slechtste nummer er zo uitlichten. Bij “Come Somewhere” lukt me dat niet. Dat betekent weliswaar dat er geen enkel slecht liedje tussen zit, het glas is immers half vol, een goed liedje zit er echter ook niet bij.
Misschien is het allemaal gewoon te netjes gedaan. Gaskill en Tabor nemen geen enkel risico, de nummers klinken allemaal hetzelfde, allemaal even braaf en tuttig. Met een rafeltje hier, een gek geluidje daar, wat meer emotie in de zang en een lekkere solo was er tenminste iets te beleven geweest. De nummers zijn echter zo ultrakort (er klokt er maar eentje boven de vier minuten) dat Gaskill niet verder komt dan het uitwerken van de liedjes, die daardoor hapklare brokjes blijven waar kraak noch smaak aan zit. Hap, slik, weg.
Vijftien korte liedjes waarvan er wel honderd in een dozijn gaan. Mijn kanshebber voor de bokaal voor de meest overbodige plaat van het jaar.
Erik Groeneweg