In het Engels staat ‘roots to branches’ voor iets radicaals. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat in 1995 de fans van Jethro Tull het einde van hun favoriete band vreesden toen bekend werd dat het nieuwe album “Roots To Branches” zou gaan heten. Al snel werd duidelijk dat er niets aan de hand was. Ian Anderson en consorten waren op dat moment juist zeer geïnspireerd en wilden het bijltje er absoluut niet bij neergooien. Als we even twintig jaar in de tijd vooruit hoppen zien we dat Jethro Tull nog steeds bestaat, zij het dat de band anno 2014 verworden is tot een soloproject van Anderson. Maar goed, terug naar “Roots To Branches”. Dat de inspiratie groot was kwam doordat de band het jaar daarvoor flink door India had getoerd. Het gevolg daarvan was dat een groot deel van de typisch Engelse folk werd ingewisseld voor een karrenvracht aan oosterse inspiratie. Dat maakt “Roots To Branches” tot een uniek album in de band’s discografie, een vreemde maar o zo smakelijke eend in de bijt. Ik durf te beweren dat het werk van Jethro Tull sinds de jaren ’70 niet meer zo overtuigend geklonken heeft als hier.
Het album is perfect in één woord te omschrijven: dampend. Het melodische fluitspel van Anderson en diens bronstige stem, de orkestrale toetsenpartijen van Andrew Giddings en het vurige gitaarspel van Martin Barre hebben de muziek een warme, enigszins klamme sfeer gegeven, alsof de opnamen plaats vonden in een ruimte met een hoge luchtvochtigheid. Tel daar de zinderende ritmes van drums, basgitaar en de nodige percussie bij op en de broeierigheid is compleet. Toch zorgt juist diezelfde fluit ook voor de nodige ventilatie en dat maakt “Roots To Branches” tot een album waarin je je graag laat onderdompelen.
Het begint al gelijk goed met de fluit in de eerste seconden van het openende titelnummer. Het is als het ware of Anderson zich als gids presenteert om de luisteraar rond te leiden in het exotisch aandoende landschap van het album. Anderson neemt je overal mee naar toe. Maar dan….
In de hem bekende stijl zingt hij over zaken als het leven van kinderen die als prostituee in steden als Bombay zwerven en de onderdrukking van moslima’s. Ook schetst hij straatbeelden van de derde wereld. Ondertussen appelleert de muziek net zo makkelijk aan buikdanseressen, mystieke sluiers en allerlei andere pracht en praal zoals in het opzwepende Rare And Precious Chain of in Dangerous Veils. Die tweeledigheid is kenmerkend voor deze plaat maar eigenlijk is hij dat voor heel het werk van Jethro Tull. Het lijkt allemaal een stuk minder donker dan dat het daadwerkelijk is. Er is goed over nagedacht.
Listig is het dat de band her en der met jazzrock getinte passages komt en ook dat men zo af en toe de virtuositeit behoorlijk omhoog gooit. De finales van Dangerous Veils en Wounded, Old And Treacherous mogen dan ook gelden als hoogtepunten van de schijf. Deze insteek zorgt voor een prettige variatie en los daarvan zijn er ook nog twee ingetogen nummers te weten Beside Myself en het zwierige At Last Forever. Op dat soort momenten doet Ian Anderson qua zang nog het meest denken aan vroeger tijden. De echte melodieuze finesse heeft hij niet meer. Hij bedient zich dan ook vaak van een soort praatzingen dat vergelijkbaar is met Mark Knopfler van Dire Straits. Hij klinkt eveneens bijzonder aangenaam wat dat betreft spreekt het afsluitende Another Harry’s Bar boekdelen en je moet wel haast onder een steen hebben gelegen wil je deze vergelijking niet maken. Typisch is trouwens dat het nummer nada oosterse invloeden kent en toch naadloos aansluit bij de rest. In feite laten Anderson en consorten hun oosterse avontuur hier achter en zorgen er voor dat in de toekomst alles weer mogelijk is.
Dick van der Heijde