Na een lange en belangrijke carrière als plastisch- en brandwondenchirurg in het Verenigd Koninkrijk en Australië ging John Greenwood in 2022 met pensioen, waarna hij zijn muzikale dromen ging najagen. Fans van Unitopia kunnen zich extra gaan verheugen, want John Greenwood was de gitarist op hun laatste album “Seven Chambers”, waar het felle gitaarspel van Greenwood als een belangrijk element genoemd wordt.
En daar is nu zijn eerste solo album “Dark Blue”, waar drie jaar aan gewerkt is met hulp van vele gastmuzikanten, waaronder Nick Magnus (oud toetsenist van Steve Hackett), Steve Unruh op dwarsfluit en Craig Blundell op drums, om maar een paar bekende namen te noemen.
Zoals de albumhoes al laat zien uit Greenwood scherpe kritiek op de hedendaagse problemen vanuit zijn eigen perspectief. Hij heeft het onder meer over de gevolgen van de opwarming van de aarde, het covid virus en immigratie, maar legt ook uit hoe je een goed nummer in drie minuten schrijft. Tekstueel gezien oprecht en dapper, ook al is dat niet direct het eerste wat gelinkt wordt aan progrock met veel symfonische uithalen, want dat biedt dit album volop.
Het twaalf minuten durende openingsnummer, A Little Piece of Rosco Vidal, is gelijk het hoogtepunt van het album. Verrassend hoe zo’n controversieel onderwerp, waarin hij zijn hart volledig lucht, muzikaal toch prima past in een symfonisch werk. Too Late, het overgangsnummer Too Late! Reprise, Introducing The Ocean en het daaropvolgende zestien minuten durende epos The Ocean, kun je met name tekstueel als een suite zien. Dit verwoordt zijn leed over de vele waarschuwingen voor de stijgende zeespiegel en andere klimaatproblemen. Muzikaal gezien smelten – net zo snel als gletsjers – prachtige harmonieën en aangename symfonische elementen samen met filmmuziek. Het aansluitende instrumentale Requim had zo een Steve Hackett-nummer kunnen zijn dankzij de compositie opbouw, het fraaie flamenco getokkel en inbreng van elektrische gitaar.
Hierna gaat het album een andere koers varen met voornamelijk korte nummers zoals het stevige Heartless en een cover van het Genesis-nummer Afterglow, waarvan zijn interpretatie meer als een Mike & the Mechanics-uitvoering overkomt. De twee bluesversies van Packin’ My Suitcase kun je zonder te luisteren gerust skippen, omdat deze op dit album volledig uit de toon vallen. Wat nog wel boeit is The Kiss, dat twee hele korte instrumentale uitvoeringen kent op klassieke gitaar. Dit soort miniatuur werkjes lijkt ook heel veel op het getokkel van Steve Hackett, ongeacht of je de orkestrale uitvoering van Nick Magnus hoort of de nuanceverschillen die John Greenwood zelf arrangeerde.
Tussendoor klinkt het Floydiaanse A Proper Song nog prima maar eindigt nogal onaf. De teksten zijn bijzonder grappig als hij al zingend uitlegt hoe je een goed nummer in drie minuten schrijft, terwijl je weet dat je geen Pink Floyd bent. Hieruit blijkt dat de ironie ervan af druipt als de melodielijn ook nog eens heel veel lijkt op dat van Inside dat met zijn zeven minuten een afwisselend neo-progrockstuk is geworden.
Op deze wijze speelt John Greenwood ook met de bewustwording van de sociale kwesties en de moralistische ondertoon die hij toepast in zijn symfonische rockmuziek op dit album. En toch komt het allemaal oprecht over en past het wonderwel. Mede dankzij de grote schare aan gastmuzikanten is het muzikale resultaat over het geheel genomen uitermate boeiend en het gitaarwerk smaakvol door hem verzorgd. Ben Craven, Magenta, David Minasian, The Enid en Rick Miller vormen het kader waar dit album prima in past en dat fans hiervan zeker zal aanspreken.