In 2006 zapte ik ’s avonds laat wat rond en kwam bij de BBC uit en zag daar een oude live opname van een man in z’n eentje op een podium met z’n gitaar… Maar wat ik hoorde leek wel of er een volledige band aan het spelen was; een meervoud aan rondstuiterende gitaarpartijen kwamen uit de speakers van m’n tv. Het programma was de schitterende documentair Johnny Too Bad, de man die ik zag en hoorde spelen en die het onderwerp van het programma was, bleek John Martyn te zijn en de song was Dealer van het album “One World”. Een week later had ik het album in een schitterende uitgebreide 2cd Deluxe Edition in huis.
Maar het werkelijke verhaal van dit album begint zo’n 30 jaar eerder als eind 1976 John Martyn na bijna 10 jaar onafgebroken werken aan het eind van z’n latijn is. Vrienden van hem (Nick Drake, Paul Kossoff) hebben al aan het kortste eind getrokken en hij is dat nog niet echt van plan. Island Records opperhoofd en Martyn’s platenbaas Chris Blackwell neemt hem mee naar zijn huis in Jamaica en langzamerhand knapt Martyn op. Zodanig zelfs dat hij weer muziek begint te maken, zich mengt in de lokale muziekscène en bevriend raakt met reggae / dub producer Lee ‘Scratch’ Perry. Langzamerhand gaat zich het idee voor “One World” vormen.
Blackwell neemt het op zich om het album te produceren en de laatste puzzelstukjes vallen op z’n plaats als deze besluit om het album samen met Martyn op te nemen in Berkshire (UK) waar Blackwell een geschikte oude grote boerderij heeft. Daar wordt de Island mobiele studio naast geparkeerd en wordt één van de bijgebouwen omgetoverd tot studio. Maar op advies van technicus Phill Brown gaat men de muziek juist veel buiten opnemen waarbij de diverse partijen via speakers over de grote vijver worden afgespeeld en vervolgens opgenomen. Het resultaat is een schitterende volle, warme klank die werkelijk overloopt van de sfeer (krekels, water, eenden… het is allemaal te horen ver in de mix). Om dit alles uiteindelijk perfect op plaat te krijgen verzamelt Blackwell een meer dan interessante groep muzikanten om John Martyn heen waarin leden van o.a. Traffic, Gong, Fairport Convention, Pentangle, Gilgamesh en Brand X figureerden.
Martyn schrijft voor dit album de nodige songs waarin hij zichzelf en de manier hoe hij met mensen omgaat op een bijna pijnlijke wijze beschrijft (hij zou op de opvolger “Grace And Danger” zelfs nog een stapje verder gaan, waarbij je als luisteraar bijna last krijgt van plaatsvervangende schaamte).
In Dancing probeert hij aan zijn geliefde zijn nog al heftige levensstijl uit te leggen maar daarbij gelijk de hoop uitsprekend dat zij toch vooral niet hetzelfde moet gaan doen (‘Don’t let another man take you home’) en Dealer is zelfs nog een stapje venijniger. In de titelsong One World vraagt Martyn zich duidelijk af wat nu zijn plek is in deze wereld en of er überhaupt wel een plek is waar hij zich prettig zal voelen. Maar aan de andere kant zijn daar de ongegeneerd openhartige liefdesverklaringen in songs als Couldn’t Love You More en Certain Surprise. En dat alles door John Martyn gebracht met die opvallende lispelende zangstijl waarbij het ene woord bijna verbonden is met het volgende en met een stem die soms met het nodige gruis op de stembanden voorbij komt maar op andere momenten ook ontzettend indringend bijna fluisterend voor het voetlicht treedt.
Maar waar staat John Martyn muzikaal op dit album? Met zo’n cast aan muzikanten kan het niet anders dan dat er toch iets van muziek met een progressief karakter moet ontstaan? John Martyn is in essentie een onvervalste troubadour, een folkzanger maar dan wel eentje die zich niet wil laten vastpinnen in die hoek. Ten tijde van “One World” stoeit John Martyn al een paar jaar met een simpele ritmebox en een Echoplex apparaat waarmee hij met zijn gitaar overlappende partijen speelt die het geheel een behoorlijk psychedelisch sfeertje weten te geven als hij het tempo hoog houdt, maar waarmee hij ook een uitgesproken langzaam zweverig geluid weet neer te zetten. Vermeng dat met Martyn’s gebruikelijk lichte blues- maar ook jazzinvloeden, voeg daar de sfeer van Jamaica en lichte funk aan toe en Steve Winwood die zich ontfermt over de bas en de Moog-synthesizer, en je komt uit bij Dealer. Die reggae en dan met name de vervormde, psychedelische variant is helemaal nadrukkelijk aanwezig in het door dublegende Lee ‘Scratch’ mee geschreven Big Muff.
In het titelstuk One World gaat het er een stuk kalmer aan toe en is de sfeer uiterst laidback te noemen. En het dringt tot me door dat dit album werkelijk een paradijs is voor diegenen die houden van een boeiende baspartijen. Gong-bassist Hansford Rowe weet precies de gaatjes te vinden om zijn fretloze bas te laten gelden. Het effect van het buiten opnemen is hier ook goed te horen in de met fuzz doordrenkte gitaarsolo die klinkt als of hij ergens in je achtertuin word gespeeld. Smiling Stranger heeft ook al zo’n met bas doordrenkte atmosfeer (een combinatie van de bas van Neil Murray en de klanken uit Winwood’s Moog), maar heeft door de strijkers en de tabla ook een duidelijk Oosterse inslag. In het simpele Couldn’t Love You More More horen we de Martyn van begin jaren ’70 met de pure akoestische gitaar en de contrabas van Danny Thompson, maar zijn het de vibrafoonklanken die het net een ander tintje geeft.
Maar het hoogtepunt van het album is de afsluiter Small Hours dat een bijna 9 minuten durende meditatie lijkt: een voorzichtig pruttelende drumbox, zacht klotsend water, eenden die voorbij komen en Martyn’s langgerekte ijle, aanzwellende gitaarklanken. Dit is de ultieme ‘chill out’ muziek. Als Steve Winwood zich met zijn licht jazzy Moog solo in het geheel wordt betrokken, wordt de sfeer helemaal magisch wat mij betreft.
“One World” is in mijn ogen een volstrekt uniek album te noemen dat met erg weinig te vergelijken valt door de mengeling van traditionele singer/songwriter, folk, jazz, reggae, blues en ambientklanken. Het mag dan niet gelijk precies in het vastomlijnde kader passen van wat we later prog zijn gaan noemen, maar één luisterbeurt was genoeg mij te overtuigen dat het daar zeker in thuishoort.
Christian Bekhuis