Jónsi Birgisson gaat ook wel door het leven als de zanger van Sigur Rós. Mede door zijn stemgeluid is de band een grote naam geworden in de wereld van post of artrock en heeft daarmee een redelijke cultstatus opgebouwd. Aangezien deze IJslandse band een kleine pauze heeft ingelast, hoofdzakelijk omdat enkele bandleden onlangs vader zijn geworden, mogen we daar dus niet al te veel van verwachten de komende tijd. Maar omdat deze zanger een kokende pot van inspiratie is, had hij tijd over voor een soloplaat, hoewel hij vorig jaar nog het project “Riceboy Sleeps” met zijn vriend Alex Somers heeft uitgebracht. En daar heeft Jónsi natuurlijk ook al een nadrukkelijke stempel op achtergelaten.
Jónsi’s plan vooraf was om in de basis een akoestisch en laagdrempelig album te maken. Maar dat lukte niet helemaal. Om maar even in zijn eigen woorden te spreken: “ergens tijdens het schrijfproces explodeerde die basis tot een auditief vuurwerk”. Het resultaat is een cd waarop Jonsi toegankelijke popliedjes, maar ook gevoelige ballads en symfonische meesterwerkjes voortbrengt. Enig minpuntje, maar wie weet ook weer een pluspunt: het album telt helaas maar krap veertig minuten. Daar had vast nog wel een mooi nummer bij gekund. Maar goed, wie weet hanteert Jónsi de kunst van het weglaten op de juiste manier?
De kracht van deze cd ligt naar mijn mening in het optimale gebruik van het stemgeluid van Jonsi. Want hoe je het ook went of keert, de composities zijn mooi, brengen veel, maar muzikaal wijkt het in essentie ondanks de verschillen ook niet veel af van de hedendaagse bands als Interpol, Sufjan Stevens en Kashmir. Nee, de kracht van dit album ligt wat mij betreft op het vocale gebied. Jónsi is, zoals hij ook regelmatig laat horen in de muziek van broodheer Sigur Rós, een ware artiest met zijn stem. De diverse toonhoogten met zijn kopstem haalt hij moeiteloos en brengt daarmee diverse stijlen aan in de muziek. Van het hele hoge, haast speelse Go Do, tot aan een lagere stem in het wat melancholische Kolinidur. Waar de Sigur Rós albums vaak een beetje ambient met de nodige soundscapes klinken, zijn de nummers op “Go” meer stevig en gedreven; een element dat in de nummers van Sigur Rós overigens ook niet dikwijls voorkomt. Ook het Grow Till Tall is een kraker die puur op het vocale talent van Jónsi regeert. Muziek tot in de basis, maar de stem van Jónsi brengt je letterlijk en figuurlijk tot in hogere sferen. Wat een karakter! IJzingwekkend mooi.
Het moet je pakken, dit album. Ik zal niet ontkennen dat er een aantal Sigur Rós fans hevig teleurgesteld zal zijn en hier niets mee kan. Het is tenslotte op sommige vlakken wat meer elektronisch geproduceerd dan het reguliere werk van de IJslandse band met zijn eigen verzonnen taaltje. Voor die fans is deze vette knipoog naar de commercie wellicht een zwarte vlek in de Sigur Rós adoratie. Maar om dit maar even naar mijzelf toe te trekken, in het oeuvre van Sigur Rós zijn ook wel albums te vinden die mij niet helemaal bekoren. En zeker het laatste album van Sigur Rós “Með Suð Ã Eyrum Við Spilum Endalaust”, is wat dat betreft al een toenadering tot het grote publiek te noemen. Overigens mogen die fans van Sigur Rós niet geheel teleurgesteld zijn, want de tweede helft van dit album komt toch nog een beetje in de buurt van het reguliere werk. Zo is Hengilás wel weer een nummer waar flink in is georkestreerd en ook Tornado gaat weer richting het geluid van Sigur Rós.
Met dit album probeert Jonsi muzikaal het grote gebaar te maken. En zo klinkt het ook. De nodige bombast wordt niet geschuwd en met een Celesta (toetseninstrument) creëert Jónsi regelmatig een hemels geluid. Hoewel er op het album geen enkele gitaarsolo te vinden is, geen enkele riff, geen virtuoos toetsengeluid, eigenlijk niets wat ons progressieve rockliefhebbers drijft om een cd te kopen, is dit toch een album dat ik niemand wil onthouden. Want ondanks de genoemde gebreken zitten er toch veel elementen in de muziek die ons zou kunnen aanspreken. En die gebreken worden weer omgezet in andere pluspunten. Een sfeervol album dat een mix vormt van soms lieflijke, maar ook vrolijke en melancholische nummers.
Ruard Veltmaat