Zet duizend gitaristen op een rijtje, laat ze stuk voor stuk een poosje spelen en ik zeg je zonder enige twijfel dat numero 732 de Fransman Jean Pierre Louveton is. De man is zo ongelooflijk uniek in z’n manier van spelen. Oké, hij is razendsnel maar dat geldt voor zoveel gitaristen. Hij combineert net zo makkelijk progressieve hardrock met funky en jazzrock getinte tunes , zelfs psychedelische klanken zijn hem niet vreemd. Het is me er eentje. Waar Louveton zich echt mee onderscheidt: zijn collega’s willen iets zéggen met hun gitaarspel, Louveton lijkt iets te willen vrágen. Ik volg de man al jaren en het is altijd een soort smeekbede waar hij mee komt. De urgentie druipt ervan af. Het hoofd van de creatieveling moet overlopen van de ideeën en hoe knap is het dan dat hij drie formaties rond zichzelf gecreëerd heeft om z’n tomeloze inspiratie gedoseerd in onder te brengen. Met het bruisende Nemo richt hij zich op de complexe kant van het progressieve spectrum terwijl Wolfspring daar is om zijn meer heftige kant te belichten. Met zijn soloproject JPL laat hij muzikaal echter al anderhalf decennium lang een wat mildere toon horen. Het hier besproken “Le Livre Blanc” is het zevende album van JPL en de 25ste Louveton -gerelateerde release. De vraag is dan ook terecht in hoeverre de automatische piloot hier thuis is gebleven.
Al na een enkele draaibeurt is het overduidelijk dat Louveton een intrigerend album heeft afgeleverd dat schreeuwt om nauwgezette beluistering. De zanger/gitarist komt altijd met zijn visie ten aanzien van de maatschappij en zo is het ook op “Le Livre Blanc”. Zijn gebrek aan vertrouwen in de diverse religies die er op de wereld zijn vormt het thema van de plaat. Het is een intens gebeuren en hoe mooi is het dan dat het afsluitende titelnummer geheel instrumentaal is. Soms zeggen nul woorden meer dan weet ik hoeveel.
“Le Livre Blanc” heeft onmiskenbaar de uitstraling van een soloalbum, hoewel er op momenten enkele gastbijdragen zijn. Louveton heeft zelf veel gedaan. Zijn eeuwige rechterhand, toetsenist Guillaume Fontaine, mag dan in de eerste twee nummers piano spelen, al het andere toetsenwerk is door Louveton himself geprogrammeerd. Ook het bassen is van zijn hand op een half nummer na dan en in het drumsegment heeft hij zich eveneens doen gelden. Drie nummers heeft hij voorzien van percussie danwel drums uit een doosje. Voor de overige tracks heeft hij een beroep gedaan op zijn maatjes Jean Batiste Itier van Nemo en Ludovic Moro van Wolfspring. Een rechtvaardig Inkoppertje. O ja, net als op “MMXIV” zijn er een paar gastzangers aanwezig op het album maar daarover later meer.
Er gebeurt weliswaar een heleboel op de plaat maar hoe dan ook: het is steeds maar weer de akoestische en de cleane gitaar die als een soort bindmiddel alles bij elkaar houden. Laten we eens bij het begin beginnen. Het album gaat van start met het mooie, warme elektrische gitaarspel in de intro van Un Livre Ouvert. Er hangt een jazzy gloed over de muziek, de solo is uitmuntend en de drumbreak aan het eind zal je doen glunderen. In het daaropvolgende L’ermite gaat het helemaal de Nemo – kant op. Het is flink bombastisch met een paar gruizige gitaarakkoorden en een sprankelend toetsenfiguurtje dat z’n licht laat schijnen door deze industriële sluier.
En dan de gastzangers. Steph Honde van de Amerikaanse hardrockband Hollywood Monsters staat Louveton bij in het dampende Joker, een logische keus aangezien de heavy blues hier nogal vraagt om een rauwe stem. In dit enige niet Franstalige nummer horen we trouwens een lekker wulps orgel en gave dubbelgitaar richting Thin Lizzy. In Trompe La Mort is het de beurt aan Dominique Léonetti van Lazulli. Hij heeft een wat krachtiger stem dan Louveton maar het is absoluut een gelijksoortige. Hij maakt van het door akoestische gitaar voortgedreven nummer een fijn luistermoment waar niks op af te dingen valt. Ook met een lekker nummer als het zwierige L’étoile Du Nord maakt Louveton goede sier en het is daarna dat de sfeer van het album kantelt.
Net als in de huidige wereld neemt de grimmigheid het over. In elk nummer zak je verder weg. Zo heeft het donkere Convoléances een zinderende sfeer die naarmate het vordert alsmaar intenser wordt. Louveton laat er zijn beste gitaarspel horen, hij is ontketend. La Peste Et Le Choléra mag beschouwd worden als het meest heavy stuk van de plaat en dat kan je eigenlijk al aan de titel zien. Het eind van het nummer is bizar maar toch ook zeer symfonisch terwijl de basgitaar allerlei knotsgekke dingen doet. Het tien minuten durende Jehanne begint nogal lief maar mondt uiteindelijk uit in wat je de apotheose van het album kan noemen. Louveton komt hier met zwaar op de maag liggende oosterse riffs , een stuk waarin ook Al Di Meola-achtige loopjes voorkomen. Het is een boeiend nummer met daar achteraan nog een verrassing in de vorm van een euforisch stukje. Als laatste is daar het eerdergenoemde instrumentale titelnummer waarmee Louveton het album een open eind geeft.
In het begin van deze recensie vraag ik me af of de automatische piloot thuis is gebleven. Wat denk je zelf? Natuurlijk heeft deze hardwerkende, integere, intelligente, maar vooral uitermate vakkundige man zich er niet met een Jantje van Leiden van af gemaakt.
Dick van der Heijde