In 1975 beleefde Kansas lastige tijden. De band had twee albums uitgebracht die wel demonstreren waartoe de band in staat was, maar die nauwelijks indruk maakten. “Song For America” eindigde op nr. 57 in de album top 100, geen indrukwekkende score. Ondertussen speelde Kansas wel ruim 250 keer per jaar, altijd in het voorprogramma van een bekendere band, van The Kinks en Queen tot The Beach Boys. Zo vaak spelen en toch zo weinig succes hebben vrat aan de band, evenals het voortdurend aandringen van manager Don Kirshner om nou eindelijk eens een hitsingle te schrijven.
Deze omstandigheden zijn van grote invloed op “Masque”, het moeilijke derde album. Je hoort een groep muzikanten zoeken naar een richting die niet alleen brood op de plank brengt, maar ook nog de artistieke dromen intact laat.
Dat begint al meteen met opener It Takes A Woman’s Love (To Make A Man), een simpele honky tonk nummer compleet met toeters. Een recht toe-recht aan liedje met krachtige zang van Steve Walsh, maar verder weinig elementen die de luisteraar over de streep kunnen trekken. Hetzelfde geldt voor het tweede nummer Two Cents Worth, dat ook al op single lengte gesneden is, een boogie met een jazzy clavinetje. Alleen tijdens de solo sijpelt er iets van de eigenlijke klasse van de band door. En ergens op de tweede kant staat nog een twee en een halve minuut durend niemendalletje, It’s You, een lekkere country boogie maar zeker geen hoogvlieger.
Daarnaast bevat “Masque” een aantal minder geslaagde, maar van wel meer klasse getuigende stukken. All The World is een wat sentimenteel stuk met fraaie zanglijnen, een mooi 7/8 tussenstuk en een krachtige vioolsolo. Het klinkt een beetje alsof Walsh en medecomponist Steinhardt wat losse stukjes aan elkaar geplakt hebben. Wel een mooi a-capella slot. Ik ben ook niet zo onder de indruk van The Pinnacle, Livgren’s minst indrukwekkende epos ooit. Met z’n middeleeuwse melodietjes is het een soort saluut aan Gentle Giant, maar vooral het instrumentale stuk is bijzonder ongeïnspireerd met een rare jazzsolo op het orgel. Wel weer een briljante, dramatische zanglijn, maar daarvoor had het stuk geen dikke 9 minuten hoeven duren.
De werkelijke juweeltjes van de plaat zijn dus schaars, maar ze zijn wel heel mooi. Kansas is op zijn best als álle elementen meewerken, van de country-swing tot de Gershwin-musicalstijl, van de jazzy experimenteerdrift uit de tijd voor Kansas en de stadionrock van The Nice tot de klassieke invloeden. Al die invloeden vallen op hun plek in Icarus (Borne On Wings Of Steel), met zijn dramatische zanglijn, zijn ingewikkelde ritmes en het prachtig gearrangeerde instrumentale middenstuk. Nog steeds één van de mooiste nummers van Kansas.
Het klikt ook helemaal in Child Of Innocence, waarin de ruige coupletjes die Steinhardt zingt worden gepareerd door de lyrische brugjes en refreinen van Walsh. Een lekker speels orgel en briljante breaks tijden de solo maken het stuk helemaal af. Mysteries And Mayhem tot slot is de derde klassieker, één van de heftigste stukken van Kansas, ondanks de majestueuze intro en het fraaie thema waarmee het stuk verbonden is met The Pinnacle. Raar en jammer dat die twee stukken niet helemaal in elkaar overlopen, dat had Mysteries And Mayhem nóg beter gemaakt.
Dit stuk laat m.i. vooral ook het grote verschil in klasse tussen zanger Steinhardt en zanger Walsh horen. Steinhardt heeft maar één standje, een beetje recht en rauw, Walsh is veel meer veelzijdig, heeft soul en het talent om met de zanglijnen te spelen.
Drie echt goede stukken, twee mindere en drie vullertjes maken geen goed album. Het gevolg van het teleurstellende resultaat van “Masque” (slechts nummer 70 in de album top 100) was wel dat Steve Walsh, die binnen de band de grootste voorvechter van een meer commerciële koers was, tijdens de opnamen voor “Leftoverture” met een gigantisch writers block zat, waardoor Livgren alle ruimte kreeg. Gelukkig was “Masque” slechts de opmaat voor “Leftoverture”, een noodzakelijk album om de stijl te vinden die een wereldalbum zou opleveren.