Keith Christmas heeft wat voorzichtige raakvlakken met prog, maar maakt zelf geen progressieve rock. Deze recensie moet je dan ook lezen in het kader van een eeuwigdurend streven naar volledigheid. In het begin van de jaren ’70 speelde Keith als beginnend singer-songwriter in het voorprogramma van bands als Argent, King Crimson en tijdgenoten. Toen zijn manager er mee stopte – omdat hij geen voet aan de grond kreeg – concludeerde Christmas dat het er voor hem ook opzat. In 1974 werd hij echter uit zijn commune geplukt door Pete Sinfield, producer en King Crimsonman. Voor het Manticore label, net opgezet door Emerson, Lake & Palmer, maakte Christmas de twee platen die op deze anthologie staan, waarna hij weer onderdook. Pas in 1992 kwam hij weer boven water in een blues-act.
Keith Christmas (en wat een goeie naam voor een artiest, Karel Kerst!) was in die jaren een dun mannetje, in postuur, in stemgeluid en in talent. Zijn grote inspiratiebronnen lijken folkmannen als John Renbourn en Bob Dylan. Hij kon erg goed gitaar spelen en hij schreef een aantal mooie liedjes, maar hij schreef ook melige monsters en het talent om onderscheid te maken miste hij volledig.
Zo kan het gebeuren dat “Brighter Day” mooie gitaarliedjes bevat als Lovers’ Cabaret, maar ook een flauw verhaaltje over Robin Hood die in Sherwood Forest een weedplantage had. Sowieso bekruipt je het gevoel dat Keith in die jaren liever luierde met een fijne spiff in zijn hoofd. Voor plaat twee kreeg hij een half jaar betaald verlof in Los Angeles en dat vond hij reuze krap. Het lijkt wel alsof hij tegen wil en dank werd gedwongen de rockdroom te beleven. Ergens in 1975 loopt hij in New York Jimmy Page van Led Zeppelin tegen het lijf, die hem complimenteert met zijn plaat. Christmas heeft geen idee wie Page is. Hoezo ‘eigen wereldje’?
Naast de in mindere of meerdere mate akoestische liedjes bevat “Brighter Day” ook wat pop en funk, waaronder het swingende titelnummer. Een aantal stukken staat er zelfs twee keer op, hoewel de redenen daarvoor niet worden uitgelegd in het bijbehorende boekje. Ook voor de volledigheid, dunkt me, want zo bijzonder zijn die liedjes niet.
Dit is weer een uitgave van Esoteric en ik moet zeggen dat deze me tegenvalt, vooral in uitvoering. De geluidskwaliteit is, zeker op “Brighter Day”, bij vlagen niet indrukwekkend, het essay in het boekje geeft Christmas alle ruimte, maar is verder niet heel erg informatief. Schrijver Marco Ross verzwijgt bijvoorbeeld dat deze platen in 2004 ook al eens zijn heruitgebracht, zegt niets over het succes (of gebrek daaraan) dat Christmas met zijn platen had, maakt geen woorden vuil aan de gelatenheid waarmee Christmas zijn pieken en dalen onderging. Daarbij snap ik het nut van deze heruitgave niet.
Aan het talent van zijn muzikanten licht het niet, want de opsomming van de participanten klinkt als een ‘Wie Is Wie’ van de studio-scene uit die tijd. Mel Collins, Neil Hubbard, Ian McDonald, Alan Spenner, het zijn niet de minsten. Dat geldt ook voor de line-up van “Stories From The Human Zoo”, waar zowaar Steve Cropper en Donald “Duck” Dunn van Booker T & The MG’s (vooral bekend uit “The Blues Brothers”, natuurlijk) opduiken. De stukken die ze moeten spelen zijn echter onder de maat.
Keith is op zijn best als hij, alleen met een gitaar, een fraai liedje kan zingen. Zijn zang is niet best, maar hij klinkt tenminste op zijn gemak. Voor de rest lijkt hij er niet echt bij betrokken te zijn geweest. Ergens in het interview in het boekje zegt hij dat hij zelf zijn platen nooit meer beluisterde, het eigenlijk helemaal niks vond. Dat sentiment snap ik helemaal. Ik zal niet beweren dat dit muziek zonder waarde is, zeker “Stories From The Human Zoo” heeft zo zijn momenten, maar veel is het niet. Voor de volledigheid, dan maar.
Erik Groeneweg