Ik heb wel eens vaker over mijn arbeidsomstandigheden geschreven, lezer, maar voor een beter begrip van de waarde van het onderhavige album is het handig om het nog eens te hebben over de pikorde op de redactie van Progwereld. Daar regeert de eindredacteur met harde hand en zijn voorkeuren worden al snel pijnlijk duidelijk. Lievelingen van de eindredacteur krijgen de belangrijkste nieuwe releases om te bespreken, ze hebben recht op anderhalf uur lunchpauze en een eigen kantoor met een raam en centrale verwarming. Zodra je echter uit de gratie raakt, zijn de rapen gaar. Voor je het weet krijg je niet meer de grote namen te recenseren, maar de Glass Hammers en de RPWL’s van deze wereld. Je bureau wordt ook verplaatst naar ergens midden in onze kantoortuin, verder van de pantry vandaan, je brood moet je in een kwartier naar binnen schoffelen.
Het kan nog erger. Ikzelf zit naast het toilettenblok, moet mijn bureau delen met de conciërge, heb geen recht op lunch, laat staan op lunchpauze en ik kwam er na vijftien jaar trouwe dienst per ongeluk achter dat er ook al die tijd een vrijmibo (vrijdag middag borrel, red.) is. Ik word ook regelmatig gepest door de rest van de redactie. De webmaster noemt me ‘brilletje’ terwijl ik geen bril heb en hij wel. Voor wat betreft de platen die ik mag recenseren: ik ben al blij met Guy Manning. Ik heb jaren gedacht dat we alleen maar fusion aangeboden kregen en een recensie-exemplaar van een plaat van IQ heb ik nog nooit van dichtbij gezien.
In dat licht is de nieuwe cd van Kentish Spires nog best een leuke plaat.
Kentish Spires maakt muziek die is geïnspireerd op de bands uit de Canterbury scene. Caravan, Hatfield And the North, Soft Machine, en als je de definitie een beetje oprekt ook Camel en Genesis. Hun eerste plaat “The Last Harvest” werd door collega Dick van der Heijde (drie kwartier lunchpauze) positief besproken. Sindsdien heeft de band een paar veranderingen doorgemaakt in de bezetting en muziekstijl. “Sprezzatura” is bewust in veertig dagen opgenomen, zo spontaan mogelijk. Dat is een risico, en met de naam van het album maakt de band het zichzelf extra moeilijk. ‘Sprezzatura’ betekent immers de kunst van het zo sierlijk uitvoeren van een moeilijke taak dat het moeiteloos lijkt. Die indruk laat het album echter zeker niet na.
Zo is de geluidskwaliteit niet erg indrukwekkend. Met name de drums klinken wel heel live, maar daardoor ook een beetje amateuristisch. Ook het materiaal is niet over de hele breedte erg sterk. De hele trilogy waarmee de plaat opent is nagenoeg onverklaarbaar. Een kinderachtig shuffletje als Don’ Shoot The Albatross is geen aanwinst, maar waarom het met een zeemansliedje en een openingsniemendalletje een ’trilogie’ moet zijn is helemaal een raadsel.
Het grootste minpunt vind ik helaas de zang. Dat is altijd subjectief, natuurlijk, maar Lucie Vox klinkt als een onvaste Anouk, ze heeft een rauwe, harde stem die alleen in koortjes zachter en mooier klinkt. Ze moet heel veel dramatische passages zingen over dood en verderf en dat gaat haar niet zo goed af. Een fraai liedje als Wishing Well had een veel betere zangeres verdient.
Daar staan ook wat echte pluspunten tegenover. Veel van de instrumentale passages zijn erg fraai, met name door het werk van sterblazer Chris Egan, die met zijn zelfverzekerde spel een toefje professionaliteit aan de muziek toevoegt. Het coda van Wishing Well deed me bijvoorbeeld aan ECM blazer Jon Surman denken, heel fraai. En zijn solo in The Long Goodbye is Pink Floyd waardig.
Als Kentish Spires er nou eens iets langer over gedaan had om deze plaat op te nemen, als Lucie de kans had gehad haar minder gelukte zangpartijen nog eens over te doen, als er iets meer tijd was gestoken in het opnemen en uitmixen van de drums, dan was “Sprezzatura” een veel beter album geweest. Want het zit er wel in, maar het komt er nu niet uit.
En mag ik dan nu een nieuw lintje voor mijn typmachine?