En daar sta je dan als band. Koud terug van een eerste tournee in de Verenigde Staten kondigen 2 leden van je band (Ian McDonald – toetsen, mellotron, blaasinstrumenten en Michael Giles – drums, percussie) aan dat ze het voor gezien houden en tezamen als duo verder willen werken. De gehele Britse muziekpers verklaart dat hiermee het lot bezegeld is voor King Crimson want volgens hen was toch McDonald het meesterbrein achter deze band.
Maar men had niet gerekend op de vastberadenheid van gitarist Robert Fripp die zijn neus in de wind steekt en begint te werken aan de opvolger van het fenomenale “In The Court Of The Crimson King”. Vanuit een oorspronkelijke basis van Fripp, Lake en Sinfield wordt er een beroep gedaan op een aantal andere muzikanten om het album verder uit te werken. Het vinden van een goede vervanger voor Michael Giles blijkt moeilijk te zijn en vandaar dat hij bereid wordt gevonden dit album nog in te spelen. Zijn broer Peter wordt aangetrokken voor de baspartijen zodat Greg Lake zich kan concentreren op de zang. Echter nog voor dat het album word uitgebracht stapt ook deze uit de band om zich te voegen bij Keith Emerson en Carl Palmer. Mel Collins (later nog te horen bij Camel) gaat zorgen voor blaaspartijen terwijl de befaamde Britse jazzpianist Keith Tippet nog een opvallende rol speelt op dit album.
Muzikaal wordt dit album eigenlijk altijd beschouwd als een regelrechte kopie van het debuut. Het lijkt als of Robert Fripp met dit album heeft willen aantonen dat hij ook zonder McDonald een album van hetzelfde niveau als dat debuut kan maken. Maar er is in mijn ogen toch iets meer aan de hand dan alleen dat. Pictures Of A City is een heftig nummer dat gedomineerd word door zowel scheurende gitaar als saxofoon en kent, net als 21st Century Shizoid Man, een lang instrumentaal gedeelte waarin de gehele band simultaan complexe lijnen weet te spelen met dien verstande dat het geheel een stuk meer ademt en lang niet zo beklemmend is als Shizoid Man. Het ingetogen Cadence And Cascade, gezongen door Gordon Haskell, word gedomineerd door relaxt spel met een hoofdrol voor de piano en aangenaam fluitspel van Mel Collins.
Het titelstuk In The Wake Of Poseidon is een waar symfonisch meesterwerkje waar met de combinatie van Mellotron-strijkers en de (toen nog) gouden stem van Greg Lake wonderen worden verricht. Maar ook het drumwerk van Michael Giles (in mijn ogen een erg onderschatte muzikant) mag niet onvermeld blijven. De manier waarop het lijkt als of hij met zijn drum-fills als het ware over de maat lijkt te vallen en toch steeds weer op zijn pootjes terecht lijkt te komen is erg bijzonder.
Als een rode draad lopen er door het album de 3 korte Peace stukken achtereenvolgens een stuk voor solozang, solo akoestische gitaar en afsluitend een combinatie van beide. Tezamen zorgen zij er eigenlijk voor dat het album veel meer als een samenhangend werkstuk wordt gezien in plaats van een verzameling losse stukken.
Peace – A Theme maakt al gauw plaats voor misschien wel het vreemdste nummer van het album: Cat Food. Uitgebracht als single, nog voor dat het album klaar was, word dit nummer gedomineerd door het wilde, jazzy pianowerk van Keith Tippet. Jazz die met name op deze eerste twee albums, en nog meer tijden de optredens, een belangrijke invloed was op de muziek van King Crimson. Maar ook klassieke muziek kan gerust als een invloed worden geduid. The Devil’s Triangle is voor een groot deel een variatie op het bekende Mars-thema uit de The Planets van Gustav Holst. Dit stuk werd met name door de eerste bezetting van King Crimson regelmatig gebruikt tijdens optredens voor vaak erg vreemde en soms onheilspellende improvisaties. En onheilspellend is ook zeker dit stuk. Het geheel luistert weg als een soort soundtrack voor een horrorfilm gesponsord door de V.o.f. De Mellotron. Erg vreemd en zeker geen muziek voor op de late avond (of juist wel !!). Samenvattend: duidelijk een album dat voortborduurt op het illustere debuut maar ook al andere richtingen durft op te kijken.
Rest de vraag of dit album nu beter is dan het debuut. Op verschillende vlakken is het dat zeker. De productie is met stappen vooruitgegaan (nog eens extra benadrukt door de nieuwe remastering van Simon Heyworth en Robert Fripp) wat resulteert in een bij vlagen overweldigend geluidsbeeld met een erg extreem stereobeeld. De composities zijn zeker ook gelijkwaardig aan de stukken op het debuutalbum. Maar er mist alleen net dat kleine beetje magie wat “In The Court Of The Crimson King” zo bijzonder maakt. Neemt niet weg dat voor diegene die dat album reeds in hun collectie hebben dit een absolute aanrader is en dat voor de oningewijde het misschien wel net zo goed als introductie dienst kan doen als het debuut.