Halverwege de jaren zeventig staat de progressieve rockmuziek op zijn hoogtepunt, zowel artistiek als commercieel. Technische ontwikkelingen in de studio leiden tot het zoveel mogelijk verwezenlijken van ideeën en creativiteit. In het geval van Robert Fripp is dat geen logisch gegeven: de goede man bewandelt met King Crimson zijn eigen weg en weet (evenals Frank Zappa) uit ervaring dat zijn groep juist op het podium de meeste creatieve pieken heeft. Na het vertrek van percussionist Jamie Muir en de release van “Larks’ Tongues in Aspic” gaat de groep in de loop van 1973 op tournee in Europa, waarbij Fripp door technicus George Chkiantz een aantal concerten laat opnemen. Die tapes worden in januari 1974 in de Londense Air Studio bewerkt en in sommige gevallen deels aangevuld met aldaar gespeelde partijen. Precies een jaar na de voorganger ligt “Starless and Bible Black” eind maart in de winkels en is gestoken in een hoes van Tom Philips. De recensies zijn voor het merendeel lovend; vele critici roemen de vooruitgang die Fripp c.s. hebben geboekt na het toch al niet misselijke “Larks’…”.
De opbouw van het album behoort tot de meest opmerkelijke uit de historie van de groep. Met twee nummers van elk vier minuten, The Great Deceiver en Lament, wordt afgetrapt en beide worden gedomineerd door het bonkende en zeer creatieve drumspel van Bill Bruford en de zang van John Wetton. Daarna volgen zes stukken, waarvan de basis is opgenomen tijdens concerten in Zürich, Glasgow en Amsterdam (Concertgebouw. We’ll Let You Know begint als het jonge neefje van Moonchild (van het debuutalbum), maar ontpopt zich als een groovy stukje groepsvlijt. Een duidelijk gezicht heeft het stuk niet, evenals het abrupt stoppende The Mincer (te weinig tape!). Daar tussenin zitten twee klassiekers verstopt: The Night Watch en Trio. Uitstekende voorbeelden van het melancholische en meeslepende, maar ook energieke geluid waar de bezetting Fripp-Bruford-Cross-Wetton bekend om staat. Om in termen van de originele vinyl-uitgave te spreken: een A-kant met veel gezichten. De resterende twee nummers laten deze King Crimson-bezetting op zijn best horen. Met name in het titelnummer: het snerende gitaargeluid van Fripp krijgt extra kracht door het pulserende basspel van Wetton en de zenuwachtige percussie van Bruford. Als ondertoon klinkt de Mellotron als een melodieuze kapstok. Wanneer Bruford dan één van zijn niet te voorspellen drumpartijen inzet (probeer maar eens mee te spelen!) is een samenhangende groep op het hoogtepunt van zijn kunnen te horen, zonder dat de muziek te experimenteel of te bedacht gaat klinken. Dat geldt ook voor Fracture, een stuk dat begint als een stilistische voorloper van het alom geroemde Starless (dat op de opvolger “Red” terechtkwam), maar dat in de laatste drie minuten nog even ouderwets explodeert en het album krachtig afsluit. Een oerknal van Bruford wordt nog kort aangevuld door Fripp, die het laatste woord heeft. Hoe kan het ook anders. De losse en impressionistisch klinkende progressieve rock van – met name – de laatste twee stukken zullen later van grote invloed zijn op bands als Tool en The Mars Volta.
Concluderend is “Starless and Bible Black” een samenhangend album met een duistere, bijna onheilspellende sfeer. De improvisaties die op het podium vaak tot het uiterste worden gedreven, komen op dit album terug in een beter verteerbare versie. Dat lijkt op het eerste gehoor jammer, maar de noodzakelijke verpakking tot albumvorm is misschien de grootste verdienste van de plaat. Net als zoveel platen uit die jaren zou “Starless and Bible Black” in het cd-tijdperk absoluut een ander karakter hebben gekregen. King Crimson stond in 1973 en 1974 op het toppunt van zijn kunnen, met name door de interessante optredens. Deze plaat is om die reden een geslaagde introductie. Gevorderden kunnen achtereenvolgens “The Night Watch” en beide delen van “The Great Deceiver” gaan ontdekken.