In de drie jaar sinds de vorige King’s X cd “Ogre Tones” hebben de heren zich op soloplaten gestort. Gek eigenlijk, want eerlijk gezegd waren die platen nauwelijks te onderscheiden van de albums die ze gedrieën uitbrachten. Of van dit nieuwe album, waarvan de titel redelijk voor zichzelf spreekt. Vijftien albums verder, waar staat King’s X?
Ten opzichte van het eerste album, waarmee de band twintig jaar geleden een verrassend nieuw geluid liet horen, kan ik niet echt vinden dat Doug, Ty en Jerry veel zijn opgeschoten. De ontwikkeling zit hem in de hoeveelheid ruimte die er in de liedjes is gelopen, de mate waarin het brute geweld plaats maakt voor compactere liedjes met een kop en een staart. Voor het overige schrijven de heren nog steeds liedjes waarin de nalatenschap van The Beatles wordt gecombineerd met funk, punk, skunk en harde rock.
Daarbij kun je wel vaststellen dat de verschillende stijlen die de heren inbrengen duidelijk te onderscheiden zijn. Pinnick schrijft nog steeds de ruigere stukken, stuiterende rock die een extra slinger krijgt door zijn krachtige stem. Daarbij moet ik toegeven dat hij in uitstekende vorm is. Waar je op eerdere albums een zekere vermoeidheid in zijn stem kon horen, vind ik hem nu geïnspireerd klinken. Alleen in de muffe bonus track No Lie lijkt hij op sterven na dood, maar een gegeven paard…
Tybor schrijft, zoals hij ook op zijn soloplaten doet, de wat lievere, meer naar pop neigende stukken. Dat vind ik meestal de betere nummers. Een liedje als Repeating Myself is een parel, geholpen door zijn wat dunnere, heldere stem. Ook zijn I Don’t Know is één van de beste stukken die King’s X ooit heeft opgenomen.
Waarom de plaat in twee helften verdeeld is kan ik niet verklaren. De twee helften klinken precies hetzelfde, er is geen thematische opbouw of onderling verband. Misschien heeft de band een hunkering naar de hoogtijdagen van het vinyl?
De conclusie is een positieve: na vijftien albums en twintig jaar is King’s X misschien niet zo veel opgeschoten, maar ondertussen is “XV” toch maar mooi een dijk van een plaat van een band in topvorm. De liedjes zijn allemaal kort, maar het voordeel is wel dat er daardoor geen ruimte is om af te dwalen. Dat doet de band dan ook niet. De veertien stukken zijn to the point, bijna allemaal pittige, lekker in het gehoor liggende liedjes met een meezingbaar refrein. De band klinkt nog steeds gretig. Dat ze er niet zo heel veel bijgeleerd hebben is daarom niet zo erg; zolang ze platen als deze blijven maken zijn ze van harte welkom. Progressie vinden we wel bij andere bandjes.