Als Galahad-bassist Lee Abraham halverwege 2009 aankondigt dat hij één van de toonaangevende Britse progbands gaat verlaten, leidt dat tot niet al teveel ophef. Duidelijk is dat de Engelsman toe is aan een nieuwe uitdaging: een steviger geluid, waarvoor hij zich laat inspireren door onder meer Dream Theater, Threshold en Spocks’ Beard, maar waarin ook ruimte is voor de ‘klassieke’ progressieve geluiden. Juist op het moment dat hij zijn oude makkers vaarwel zegt na een tournee door Polen, is zijn derde soloalbum “Black & White” uitgekomen. Een plaat waarop hij de hulp heeft ingeschakeld van een aantal generatiegenoten, zoals Gary Chandler (Jadis), Steve Thorne, Jeremy Godfrey (Frost*) en John Mitchell. Ook doet Galahad-toetsenist Dean Baker mee en zorgt Sean Filkins (Big Big Train) voor de vocalen op twee stukken. Zelf zorgt Abraham voor zang, diverse gitaren en toetsen. Een heus soloalbum ‘with a little help from my friends’ derhalve.
Abraham begint in 2007 met het schrijven van de stukken van dit 60 minuten durende album en werkt in totaal bijna anderhalf jaar aan de zes stukken, die nogal in tijdsduur variëren. Allereerst is er de instrumentale openingstrack, gevolgd door de knal in het gezicht van Face The Crowd, met zang van Filkins. Een ogenschijnlijke progmetaltrack, ware het niet dat na een paar minuten de koers iets wordt gewijzigd als voorzetje op een geweldige solo van John Mitchell. In het refrein blijft de zang overheersen; de balans wordt steeds beter gevonden. Dat blijkt ook in het derde stuk The Mirror, met zijn fraaie, compacte opbouw en instrumentatie. Akoestische gitaren weten zich prima af te wisselen met de elektrische, harde riffs. Simon Godfrey’s zang (ja, die van Tinyfish!) is sfeervol, evenals de solo’s van Nixon en die andere Godfrey, Jeremy from Frost*. Na het tussendoortje Celebrity Status: daarin grijpt Abraham stilistisch enigszins terug op het Galahad-geluid, maar dit stuk is wat lichtvoetiger. De zang van Gary Chandler komt sterk naar voren. Dan is het tijd voor het leeuwendeel van de plaat. Het tweeluik Black en White. Eerst mag Filkins zijn donkere zanggeluid door het harde en meedogenloos klinkende Black laten voeren en horen we Abraham zelf op Hammond orgel. Progmetal met een wat behouden karakter, inclusief een snijdende toetsensolo aan het einde en wederom een excellente solo van Mitchell. Dan gaat het er bij White een stuk kalmer en melodieuzer aan toe, in de stijl van de betere neoprog van de laatste jaren. Hierin wordt de muzikale balans weer veel beter gevonden, zonder op bepaalde momenten te denken ‘wat wil Abraham nou?’ Beide tracks geven in feite de zoektocht weer die Abraham heeft ondernomen, zoals hij zelf op zijn website verklaart. De zangpartijen van Steve Thorne passen prima bij het vrolijke karakter van het bijna bij vlagen Yes en Gentle Giant-klinkende stuk, zeker als halverwege het tempo dat wordt opgevoerd. Om het album op gepaste wijze af te sluiten is er nog een soort geheime ‘coda’ aan het einde, zonder titel, maar onmiskenbaar een uitvloeisel van White.
Abraham heeft met “Black & White” zonder meer een prima plaat afgeleverd. Geen grootse vernieuwende geluiden doen zich aan: wel geeft hij de indruk dat alles met een enorme bevlogenheid is ingespeeld. Daarnaast zorgen vooral John Mitchell en Steve Thorne dat zij in dienst van anderen het beste in zichzelf naar boven halen. Dat leidt tot magische momenten op dit album. Een subtopper uit 2009, die voor luisteraars van stevige Britse neoprog zeer zeker een aanrader is.
Wouter Bessels