
Mandalaband – III – BC Ancestors
13 februari 2010
Het zal je maar gebeuren. Je hebt halverwege de jaren zeventig een wereldidee voor een aloud symfonisch werkstuk en net als je een vet contract hebt getekend, dreigt je plan in duigen te vallen. Dat overkomt David Rohl, de grote man achter Mandalaband. Bij Chrysalis Records verschijnen onder die groepsnaam twee albums in1975 en1978. Twee albums met een gedragen, sterk filosofisch en Oosters getint karakter, maar waarvan de muziek als een klok klinkt in de oren van diegenen die Camel, Barclay James Harvest, Yes en Genesis aanbidden. Was er in 2009 na een lange adempauze al het derde album van Mandalaband (en bevindt een vierde plaat zich in de afrondende fase), nu is het tijd voor een prachtig verpakte dubbel-cd met de originele twee albums, inclusief bonustracks en opnieuw gemixt door David Rohl.
Met deze uitgave gaat voor Rohl een langgekoesterde wens in vervulling. Ten tijde van het opnemen van de debuutplaat werd er zo’n druk op de goede man gelegd, dat hij in de Air Studios een mix moest afleveren die de heren bij Chrysalis beter in de oren klinkt. Als een beschadigd schilderij zag hij hoe ‘zijn’ album niet eens zijn bijdragen bevatte, maar onder leiding van producer John Alcock en technicus Tim Freese-Greene (ja… die later tot Talk Talk toetrad!) werd afgemaakt. Niettemin hebben we hier te maken met een unicum uit de gloriejaren van de symfonische rock, dat nu eindelijk te horen is in de vorm die mastermind Rohl bevalt. “Mandalaband” bestaat voor de helft uit het vierdelige Om Mani Padme Hum, dat destijds een plaatkant vulde. De Tibetaanse teksten drukken een enorm stempel op een symfonie van behoorlijke grandeur, vol met zweverige toetsen, gierende gitaren en af en toe een prachtig klassiek getint rustpunt, zoals het pianospel in het tweede deel. De sfeer neigt soms zelfs naar het Canterbury-geluid van bijvoorbeeld Caravan of de latere Soft Machine, maar de bombast blijft overheersen, in positieve zin dan. Daarna klinkt Determination bijna als een prog-versie van Long Train Running van The Doobie Brothers (check dat gitaarrifje van Ashley Mulford); dat is even schrikken, maar de sfeer verschilt nogal met de voorgaande twintig minuten. Experimenteel en bondig zijn de overige vier stukken dan ook zeker te noemen, maar muzikaal zijn hier topmuzikanten aan het werk die hun instrumenten prima beheersen. Looking In is na de lange suite het tweede prijsnummer van de plaat, met een waanzinnig einde vol zingend gitaarwerk en vette toetsenpartijen. Wat opvalt, is dat de nieuwe mix van Rohl meer ruimtelijk klinkt, zonder dat het heerlijke warme geluid is verdwenen.
Vervolgens duurt het twee jaar voordat in 1978 “Mandalaband II – The Eye of Wendor” uitkomt. Een nieuw begin, dat begint in de Strawberry Studios, destijds eigendom van 10CC en waar David Rohl chef technicus is. Terwijl zijn oude bandmaatjes zijn doorgegaan als Sad Café doet Rohl’s werk voor Barclay James Harvest hem besluiten met deze groep een tweede plaat te maken in de uren dat er in de studio niet wordt gewerkt. Zo horen we een Tolkien-achtig sprookje, waaraan wordt meegewerkt door o.a. Eric Stewart, Kevin Godley en Lol Creme (10CC), Maddy Prior (Steeleye Span) en Justin Hayward (The Moody Blues). Een grote stempel drukt het toetsenspel (Mellotron en Moogs!) van de onlangs overleden Woolly Wolstenholme. Qua productie gaat dit tweede Mandalaband-album verder waar de eerste is opgehouden. De tijdgeest van de late jaren zeventig is volledig aanwezig; zonder de kwaliteit van het album tekort te doen hebben we hier bijna te maken met een soort Alan Parsons Project-achtige opzet. Een pretentieus uitgewerkt concept (lees het boekje met teksten om het verhaal te volgen en andere waardevolle informatie over de totstandkoming) dat in elpeevorm wordt gegoten en niet ontkomt aan een zeer volle orkestratie met veel folk-invloeden en grillige passages vol spannende en geheimzinnige muziek en zang. Het eindresultaat klinkt gepolijster, maar ook afwisselender – een ‘muzikaal boek’ – dan het debuut.
De bonustracks vormen momentopnames rondom de totstandkoming van beide platen en bieden demoversies, die in het geval van het eerste album nog een glimp laten horen van wat David Rohl eigenlijk van plan was. Dat de nieuwe mix de geluidskwaliteit absoluut ten goede komt, mag als vanzelfsprekend worden beschouwd. Een gouden zet van EMI is het geweest om Rohl toegang te geven tot de bewaard gebleven meersporen tapes. Remixes hebben niet altijd het gewenste effect, maar zoals al opgemerkt is het karakter van beide platen sterk overeind gebleven. Deze mijlpalen in de symfonische rock verdienen simpelweg niet minder. Alleen het artwork, had dat niet wat smaakvoller uitgevoerd kunnen worden?
Wouter Bessels