Leslie Mandoki, de Hongaarse drummer, is een interessante kerel. Als je je in zijn leven verdiept, ontdek je onder andere dat hij in 1975 het communistische regime in Hongarije ontvluchtte, nadat hij maar liefst zeventien keer in de gevangenis had gezeten voor zijn politieke standpunten. Eenmaal in het Vrije Westen ontwikkelde hij zich tot een veelzijdige muzikant en producer. Zijn eerste band was Dschinghis Khan, waarmee hij voor West-Duitsland de vierde plaats veroverde op het Eurovisie Songfestival van 1979. (Dat lijkt knap, maar destijds deden er nauwelijks vier landen mee aan de wedstrijd, he?).
Tegenwoordig heeft hij een studio in Beieren, van waaruit hij platen produceert voor een lange lijst Duitse en internationale beroemdheden, én zijn eigen project, de all-star band ManDoki Soulmates. Met die band combineert hij inmiddels al ruim dertig jaar jazzrock en prog op platen waaraan een onwaarschijnlijke lijst Beroemde Namen bijdraagt. Kijk maar eens naar de lijst medewerkers voor dit album!
Dit nieuwe album wijkt een beetje af van eerdere uitgaven. Mandoki vertelt in een beginselverklaring op de hoes dat hij zich ervan bewust is geworden dat er van de dromen van zijn generatie maar weinig over is, nu de wereld zo verdeeld is geraakt. Hij wil met dit nieuwe album bijdragen aan een betere wereld, door het creëren van een soort “Woodstock 4.0”. Daarbij stapt hij muzikaal gezien uit zijn comfortzone van jazz en progrock, omdat hij breder gehoord wil worden. En, schrijft hij, hij heeft geconcludeerd dat nieuwe generaties de problemen niet gaan oplossen, dus dat hij het stokje voorlopig niet overdraagt. Zijn generatie moet het kompas zijn dat ons uit het moeras leidt, door zo veel mogelijk stampij te maken.
Nou ja, babbel de babbel, de conclusie is: Mandoki is nog net zo politiek geëngageerd als vroeger (Hongarije heeft hem inmiddels wel een medaille van Verdienste gegeven), en zijn nieuwste plaat is wat toegankelijker dan eerder werk. Waar zijn vorige album “Utopia For Realists” nog deed denken aan Emerson, Lake & Palmer en Jethro Tull, moet je nu eerder denken aan Toto, Sting en Dire Straits met een beetje extra jazz.
Dat wil niet zeggen dat dit een mindere plaat is, integendeel. Om te beginnen klinkt alles fabelachtig. Leslie vertelt trots dat hij alle muziek analoog heeft opgenomen, met de beste microfoons en de beste 24 sporen taperecorder. Dat hoor je absoluut terug. Daarbij helpt het wel dat veel instrumenten op deze plaat akoestisch zijn; gitaren, toeters, violen, dwarsfluiten, sitar, alles klinkt even schitterend.
Natuurlijk helpt het ook om zo’n stel briljante muzikanten om je heen te hebben. Deze keer springen met name Al Di Meola, jazz-blazers Till Brönner en Randy Brecker en toetsenist Cory Henry er uit, maar een plaat met Ian Anderson, Richard Bona, Mike Stern en voormalig Cutting Crew-zanger Nick van Eede in de line-up begint altijd met een voorsprong.
Geen enkele plaat deugt zonder fatsoenlijk materiaal, maar ook dat is bij Leslie Mandoki en zijn medecomponist Julian Feifel in bijzonder goeie handen. Niet elk nummer is even briljant, en de plaat lijdt een beetje onder de absurde lengte (78 minuten schoon aan de haak!), maar over het algemeen zijn de liedjes erg sterk. En waar de helft rond de vijf minuten klokt, zitten er ook nog wel wat langere stukken tussen, die toch genoeg fusion en prog laten horen om het ook voor de gevorderde luisteraar interessant te houden. Het scheelt ook dat al die topspelers de ruimte krijgen om te excelleren in solo’s of fraaie arrangementen. Luister bijvoorbeeld maar eens naar Age Of Thought, waarin Randy Brecker en Mike Stern prachtige solo’s spelen over oosterse thema’s. Ook opener Blood In The Water is ijzersterk.
Zo heeft de oude rot het toch weer gepresteerd: een schitterend album met een band die moeilijk te evenaren is, een plaat bovendien waarop hij zinnige thema’s aansnijdt. Hij moet het stokje inderdaad nog maar even niet overdragen.