Hij doet het weer. Iets meer dan een jaar later dan “Number Ten” levert Guy Manning zijn elfde album in elf jaar af. De vraag is deze keer meer dan ooit terecht of kwantiteit hier boven kwaliteit gaat. Guy Manning is een multi-instrumentalist die diverse gitaren bespeelt, inclusief een mandoline en bouzouki. Deze keer neemt Guy zelf ook de toetsen voor zijn rekening. Zijn Po90 en Tangent maatje Andy Tillison doet deze keer niet mee op het album. Maar hij hoeft het niet alleen te doen. Een zeskoppige Elektrik Manning Band, aangevuld met drie gastmuzikanten, vergezelt Guy op dit album.
Het album begint met de tekst ‘Coming Home’, dat op indringende wijze twaalf keer wordt herhaald. Daarna gaat het langste nummer uit de Manning geschiedenis verder met een instrumentaal gedeelte dat klinkt als een kruising tussen Mike Oldfield en Yes. Het epische titelnummer is een zeemansverhaal over het vissersdorp Charlestown in Cornwall, vanwaar in de 19e eeuw vele schepen vertrokken, schepen die onderweg vergingen, werden aangevallen en sommige die terugkeerden naar de haven met enkele overlevenden. Het doet dan ook denken aan een (Ierse) folkballad, wat wordt versterkt door het gebruik van diverse snaarinstrumenten, zoals de cello, mandoline en bouzouki, fluiten en saxofoons. Een overeenkomst met het nummer Kaap’ren Varen van de Nederlands band Fungus uit 1974 dringt zich aan mij op.
Dat Guy Manning een grote fan van Jethro Tull is mag algemeen bekend zijn. Hij is dan ook te vinden op het forum van deze Britse rockband, die vooral faam heeft gekregen in de 70’er jaren. Manning’s stem lijkt erg op die van Ian Anderson, tezamen met het gebruik van de reeds genoemde fluit, komt de muziek wel erg dicht bij die van Jethro Tull. Het is dan ook niet vreemd dat het titelnummer overeenkomsten vertoont met het persoonlijk favoriete album van Manning “A Passion Play”.
Meestal ben ik zeer te spreken over langere composities, zeker als ze voldoen aan een paar basis ‘eisen’: ingewikkelde melodieën, ritmes en harmonische ontwikkeling. Echter Charlestown bereikt zeker niet de complexiteit en het epische meesterschap als het hiervoor genoemde voorbeeldalbum, noch biedt het de emotionele spanning die wordt opgebouwd in de 70’er jaren nummers van zijn andere voorbeeld Mike Oldfield. De melodieën worden te lang uitgerekt met als schijnbaar enige doel de tijdslijn van dertig minuten te overschrijden. Er gebeurt dan ook niets noemswaardig in het nummer, muzikaal noch tekstueel.
Caliban And Ariel, een op Shakespeare gebaseerde ballad, geeft een duidelijk contrast met het lange nummer hiervoor. Het is een rustgevend eenvoudig liedje, met pianobegeleiding.
De overige kortere songs die volgen zijn folk-rockachtige nummers. Clocks doet hier en daar denken aan Crosby, Stills, Nash & Young en T.I.C. heeft naar mijn mening helemaal niets meer met progressieve muziek te maken. Een vreselijk mix van 70’er jaren pop, country en nashville muziek.
Het album balanceert ergens op de rand van melodische poprock, folk en symfonische rock. De drummer is zeker onder de maat, met een statisch mid-tempo drumgeluid, dat zelfs door een drumcomputer verbeterd zou worden. De oubolige toetsenpartijen creëeren een 70’er jaren zweverige Woodstocksfeer. Tenslotte zijn de productie en mix slecht gedaan, waardoor alle instrumenten nogal vlak overkomen. Geen enkel moment springt er uit.
Manning heeft sinds 1999 een aantal fraaie albums uitgebracht, maar deze cd valt daar mijn inziens niet onder. Alleen voor de die-hard Manning fan.
Mario van Os