Progressief in de ware zin van het woord mag de muziek van Mario Cottarelli niet worden genoemd. Integendeel. Waarom plaatsen we dan zijn recensies op deze website? Het antwoord op deze vraag is vrij eenvoudig. Deze Italiaanse multi-instrumentalist uit Cremona (geboortejaar 1956) maakt muziek die de hoogtijdagen van de Italiaanse symfo uit de jaren ’70 doet her(be)leven. Collega recensent Dick van der Heijde verwoordde het allemaal al in zijn recensie van Prodigiosa Macchina. En eigenlijk valt hier na vier jaar geen woord aan toe te voegen. In de vier jaar sinds dit album heeft de tijd voor Mario Cottarelli wederom stilgestaan. Ik durf mijn halve cd-collectie er om te verwedden dat bij Cottarelli thuis alles is aangekleed in de stijl van de jaren ’70. Op zijn toilet zal zonder twijfel nog een verkleurde kalender uit die periode hangen en de man heeft vast nog een oude Fiat 500 in zijn garage staan.
Ook nu weer wordt ons een aantal nummers voorgeschoteld die zijn gecomponeerd in de periode 1974 tot 1981. Weliswaar zijn ze voorzien van gewijzigde arrangementen en zijn ze in 2011 opnieuw opgenomen, maar het doet niets af aan de retrosfeer die de muziek met zich meebrengt. Je hoort een scala aan (authentieke) toetsen die duidelijk de voorkeur genieten van de man die ooit als drummer begon en als een autodidact door het muzikale leven wandelt. Het plezier in drummen of de techniek is hij vast kwijtgeraakt. Alle ritmiek op de drie kwartier klokkende schijf komt immers uit een computer. Doodzonde natuurlijk. Eigenlijk moet iemand die zo in de jaren ’70 is blijven steken zich natuurlijk diep schamen. Gelukkig wordt dit ruimschoots gecompenseerd door een rijk geschakeerde toetsenweelde die vaak uit meerdere lagen bestaat. De liefhebbers van (lang uitgesponnen) gitaarsolo’s zullen op “Una Strana Commedia” vrijwel niets van hun gading vinden. Cottarelli beroert op deze cd vrijwel alleen de gevoelige snaren van de toetsenfreak.
Dit album kent ook de spreekwoordelijke adder onder het gras: de zang. Cottarelli is gezegend met een klassiek aandoende bariton. Dit theatrale stemgeluid drukt in diverse nummers een stevig stempel op de muziek. Het is een kwestie van smaak waarover niet te twisten valt. Het vrolijk klinkende en gevarieerde laatste nummer L’orgoglio Di Arlecchino is volledig instrumentaal. En daar ligt in mijn beleving de kracht van deze man. Het neemt allemaal niet weg dat de liefhebber van authentieke Italiaanse symfo genoeg plezier kan beleven aan “Una Strana Commedia”.
Hans Ravensbergen