Martin Lancelot Barre (74) staat al jaren bekend als de gitarist en kompaan van oprichter / zanger / fluitist Ian Anderson bij de Engelse folk/progrock band Jethro Tull. Het kwam dan ook als een donderslag bij heldere hemel voor de trouwe rechterhand van de meester dat Anderson in 2011 besloot om de band op te heffen…
In interviews steekt hij zijn ontzetting over deze beslissing niet onder stoelen of banken. Maar Barre is er de man niet naar om bij de pakken neer te gaan zitten. Hij had altijd al naast Tull een bescheiden solocarrière, een achttal soloalbums zagen inmiddels het levenslicht en die heeft hij sindsdien simpelweg opgepakt en uitgebouwd. Met zijn eigen Martin Barre Band toerde hij uitgebreid door Europa en het Verenigd Koninkrijk. De bulk van het materiaal bestaat vanzelfsprekend uit songs van de uitgebreide catalogus van de beroemde band aangevuld met wat eigen nummers. Hij maakte overigens pas sinds 1969, het tweede album “Stand Up”, deel uit van Jethro Tull, in dat jaar verving hij originele gitarist Mick Abrahams (en kort Tony Iommi). Hij speelt op alle Jethro Tull albums met uitzondering van het debuut album “This Was”. Anderson besloot in 2017 tegen alle verwachtingen in Tull nieuw leven in te blazen, Barre kreeg geen uitnodiging. Dus besloot hij om zijn vijftigste verjaardag van de band in eerste instantie met oorspronkelijke Tull leden Dee (David) Palmer en Clive Bunker te vieren, onder andere met een tournee door de VS. En omdat Anderson er niet meer bij was heeft Barre besloten zelf maar de slingers op te hangen.
Voilà, de basis voor het uitbrengen van “50 Years Of Jethro Tull” is gelegd. Is er dan sprake van een schaamteloze rip-off van het oorspronkelijke materiaal, ook nog eens zonder de karakteristieke stem en fluitspel van de allesoverheersende oprichter? Niets van dat alles, integendeel. Barre ziet kans om het (over)bekende materiaal van een eigen sausje te voorzien, waarbij de gitaar centraal staat, hoe kan het ook anders. De nummers krijgen een gevarieerde behandeling: op het ene moment is daar een akoestische ‘feel’, dan volgt een ‘folky’ benadering en soms (vaak) is er gewoon sprake van elektrische blues-rock. Als je dan bovendien de solozang laat afwisselen tussen een vrouwelijke en een mannelijke stem dan heb je het recept voor een uiterst gevarieerd gerecht, geserveerd met voldoende pit om niet te vervelen. Af en toe dringt de vergelijking met Britse generatiegenoten van Wishbone Ash, ook gezegend met een behoorlijke blues achtergrond, zich op. Dat is vooral het geval op de nummers waarop gitaarduetten te horen zijn, ook nog eens unisono gespeeld.
Dat zijn kortweg de ingrediënten voor het nieuwe dubbelalbum van Barre, met 28 nummers en een totale speelduur van 110 minuten. Daar komt nog bij dat er niet altijd voor het meest voor de hand liggende repertoire is gekozen: liever liet Barre zich inspireren door relatief onbekende nummers naast een enkele publieksfavoriet, dat komt de authenticiteit van het gebodene zeker ten goede. De stijl van de gitarist kan worden omschreven als een combinatie van blues en heavy metal, heavy blues zogezegd. Zijn interactie met de extravagante frontman Ian Anderson is ongeëvenaard en legendarisch. Illustere muzikanten als Joe Bonamassa, Mark Knopfler en Ritchie Blackmore rekenen zich tot fans van Barre.
Het album kwam oorspronkelijk uit in 2019 en krijgt nu een heruitgave met een viertal live opgenomen bonusnummers, afkomstig van een nog uit te brengen dvd, opgenomen in mei 2019 in The Wildley, Illinois, Verenigde Staten.
Op de eerste cd spelen Martin en zijn band live in de Factory Underground studio. Ze spelen vooral elektrische uitvoeringen van bekende en minder bekende Jethro Tull nummers. Martin schreef nieuwe arrangementen voor deze songs en de toon is overwegend blues-rock. In een beperkte bezetting met alleen gitaar/drums/bas/zang, waarbij dat laatste voor rekening komt van Dan Crisp, die ook de (tweede) gitaar ter hand neemt. Dat resulteert in hele behoorlijke versies van onder meer Hunting Girl en New Day Yesterday. Het geeft ook Barre de mogelijkheid zijn karakteristieke bluesy gitaarstijl te demonstreren.
Op de tweede cd komen voornamelijk akoestische versies van klassieke nummers uit verschillende periodes van Jethro Tull’s uitgebreide oeuvre aan bod. Vooral de nummers waarin de vrouwelijke vocalen van het duo Alex Hart en Becca Langsford voorkomen kunnen me prima bekoren. Het is even wennen voor de verstokte Tull-fan om nummers als Life’s A Long Song, Under Wraps en vooral Locomotive Breath met vrouwelijke zang en zonder fluit te horen, maar het klinkt fris en fruitig. Dat is zowel een compliment aan de uitvoerende musici als aan de kracht van de oorspronkelijke composities. John Carter neemt de Ian Anderson vocalen voor zijn rekening, zoals op Still Be Loving You Tonight en dat doet hij zonder een pastiche van het origineel te worden.
De vier bonusnummers betreffen vooral enkele klassiekers uit de omvangrijke catalogus van Jethro Tull, waaronder persoonlijke favorieten War Child (met prachtig, twee minuten durend, piano-intro) en Heavy Horses.
Waarom iemand twee keer kort achter elkaar hetzelfde album uitbrengt, met uitzondering van een aantal bonustracks, is mij een raadsel. Dat neemt niets weg van het feit dat hier sprake is van een prettig, gevarieerd album, waarbij nogmaals duidelijk wordt hoe geweldig deze legendarische songs klinken. Met of zonder dwarsfluit.