Matt Stevens is een getalenteerd en grensverleggend gitarist uit London, die naast zijn solowerk ook nog actief is in The Fierce And The Dead. Hij zet zijn talenten bepaald niet in om de titel van de nieuwe Ingwie Malmsteen of John Petrucci in de wacht te slepen. Matt Stevens zoekt duidelijk de grenzen op van wat de rockliefhebber mooi vindt. Je zou zijn muziek het beste kunnen omschrijven als Mahavishnu Orchestra meets King Crimson. Hij experimenteert veel met het geluid en de manier waarop hij zijn instrument bespeelt, en hij maakt daarbij veelvuldig gebruik van loops. Deze techniek vindt zijn oorsprong in het feit dat hij graag alleen optreedt en daarbij zijn eigen begeleiding creëert.
Op dit vierde, wederom instrumentale studioalbum hanteert hij een bijna consequente afwisseling tussen heavy en lichtvoetigere, rustigere nummers. De heavy nummers worden vaak gekenmerkt door een grunge-achtige benadering, waarbij de sologitaar klinkt alsof het zwaar vervormde geluid uit glazen luidsprekers komt. Daarbij bekruipt je voortdurend het gevoel dat het glazuur elk moment van je tanden kan spatten. Het totaalgeluid van deze nummers doet me denken aan de EP “VROOOM”, het eerste levensteken van de dubbele trio-bezetting van King Crimson uit 1994. De grooves die Stevens hier neerlegt met behulp van zijn Fierce And The Dead maatje Stuart Marshall en Pat Mastelotto (waar kennen we die ook al weer van?) klinken lekker vet. Van het experimentele gitaarwerk moet je een beetje houden. De melodieën zijn bepaald niet alledaags. Daarnaast wordt er veel gebruik gemaakt van onregelmatige maatsoorten.
In The Ascent wordt een fraaie bijdrage geleverd door Mastelotto op drums en Jem Godfrey. Deze laatste zet na het intro in met een heftige toetsensolo die naadloos op gitaar wordt overgenomen door Stevens. Hier laat hij even horen wel degelijk heel veel noten in korte tijd te kunnen spelen. Meteen daarna komen we terecht in Coulrophobia (angst voor een clown) waarbij vibrafoon en toetsen de beklemmende sfeer zeer goed neerzetten. Naast deze mooie sfeertekening betreffen de rustige nummers de ene keer een folk-achtig dansje, de andere keer een nummer met loops en computerpercussie door Kevin Feazey en weer een andere keer een soort ‘vingeroefening’ voor akoestische gitaar. Op dit instrument hanteert Stevens vaak een enigszins hoekige speelstijl die niet iedereen zal bekoren.
Waar bijna alle nummers van dit album tussen de twee en vier minuten klokken, is het een na laatste The Bridge bijna 12 minuten lang. Het nummer bestaat uit een aantal blokken waarin de verschillende elementen die in de kortere nummers naar voren komen, afwisselend worden ingezet. Het thema uit het openingsnummer, Oxymoron, fungeert hierbij als verbindende schakel. Het album sluit af met een slaapliedje, The Boy, op akoestische gitaar. Maar dan wel een Matt Stevens slaapliedje.
Het moge duidelijk zijn dat “Lucid” geen album is dat even lekker wegluistert. Toch blijft de muziek wel boeien. Dat komt vooral doordat er veel variatie wordt geboden in vrij korte nummers. Voor diegenen die wel houden van experimentele gitaarmuziek is het een interessant album. Daarentegen denk ik dat Stevens minstens zoveel luisteraars afstoot door zijn compromisloze wijze van componeren en uitvoeren.
Math Lemmen