Durante (Dante) Degli Alighieri (1265 – 1321) was een Italiaanse dichter, schrijver en politicus. De Florentijnse dichter is vooral bekend door “La Divina Commedia” (“De Goddelijke Komedie”), een epos geschreven in de eerste helft van de veertiende eeuw. Hij beschrijft in dit lange gedicht in drie delen zijn fictieve reis door het hiernamaals: Hel, Louteringsberg en Paradijs. De komedie (in de Middeleeuwen een verhaal met een goede afloop) behoort tot de erkende meesterwerken van de wereldliteratuur en wordt bovendien tot één van de indrukwekkendste kunstzinnige wapenfeiten van de Middeleeuwen gerekend.
Het mag geen verrassing zijn dat het eerste deel van Dantes verzonnen tocht als uitgangspunt dient van het idee van “Inferno”, het tweede album van Metamorfosi dat op 30 januari 1973 in de winkels ligt. Het Italiaanse kwartet weet daarbij de oorspronkelijke strekking van dit eerste deel op kundige wijze naar de twintigste eeuw te transformeren door meer hedendaagse zondaars als drugsdealers, oplichters, racisten, maffialeden en woekeraars te verwerken in een eigen denkbeeldige reis door de hel.
Hoewel Metamorfosi steevast in de schaduw van zijn wereldbekende landgenoten Banco Del Mutuo Soccorso, Le Orme en Premiata Forneria Marconi is blijven staan, wordt “Inferno” heden ten dage dikwijls als één van de meest gerenommeerde albums uit de Italiaanse progwereld genoemd. En dat is – naar mijn bescheiden mening – niet geheel onterecht, want dit tweede album is waarachtig een eldorado voor liefhebbers van authentieke Italiaanse progressieve rock in het algemeen en voor fans van antieke, soms ietwat oubollige toetsengeoriënteerde prog in het bijzonder.
Dit laatste (en dan doel ik niet op het oubollige) is grotendeels toe te wijzen aan het vertrek van gitarist Luciano Tamburro kort na het verschijnen van het debuut. Hierdoor neemt bassist Roberto Turbitosi namelijk noodgedwongen zijn taken over, zodat het gitaargeluid iets naar de achtergrond verplaatst wordt. Dit geeft op zijn beurt toetsenist Enrico Olivieri de mogelijkheid zijn kunnen te etaleren middels een heus arsenaal aan antieke toetsen, waaronder klavecimbel, orgel, piano en synthesizer. Referenties naar Emerson, Lake & Palmer liggen dan ook meteen voor de hand, maar “Inferno” kan ik echter niet of nauwelijks bombastisch of hoogdravend noemen. Neen, de muziek zit aanmerkelijk subtieler en geraffineerder in elkaar en ik moet dan ook eerder denken aan Camel, Genesis, Gentle Giant of Jethro Tull. Ook hoor ik hier en daar wat verwijzingen naar landgenoten als Locanda Della Fate of Premiata Forneria Marconi.
Niettemin wordt de hoofdrol op “Inferno” wat mij betreft opgeëist door zanger Davide Spitaleri, die andermaal bewijst dat Italianen een aangeboren gevoel voor bezieling en bevlogenheid hebben. Het is helaas een bekend gegeven dat de zang binnen de progwereld dikwijls de achilleshiel is, maar zijn diepe, gedreven zangstem is de uitzondering op de regel. Nu ben ik van mening dat Italiaanse bands beduidend minder aan dit syndroom lijden dan hun Engelse genregenoten, maar het is werkelijk een genot om naar Spitaleri te luisteren. Door zijn hartstochtelijke stemgeluid weet hij zelfs iemand die de Italiaanse taal niet (helemaal) machtig is te beroeren.
Evenals veel Italiaanse progalbums uit deze periode zijn enkele gedegen draaibeurten beslist vereist om “Inferno” werkelijk te kunnen doorgronden. Ondanks de titel en het concept klinkt deze plaat namelijk beslist niet angstaanjagend of onheilspellend, maar eerder gevoelig en verlokkend en zo geeft het album na herhaaldelijke beluisteringen meer geheimen prijs. Ondanks een wat mindere productie, laat ik me dan ook graag onderdompelen in die heerlijke, typische Italiaanse sfeer en ik kan me werkelijk niet voorstellen dat ik de enige ben. “Inferno” is naar mijn mening een meer dan uitstekende aanwinst in elke muziekcollectie.
Frans Schmidt