Na het vertrek van Steve Hackett uit Genesis (1977), bracht het overgebleven drietal (Banks, Collins en Rutherford) het daaropvolgende jaar een lp uit met de spreekwoordelijke titel “And Then There Were Three”. Niet goed wetende hoe het creatief gekortwiekte Genesis in artistiek en muzikaal opzicht verder moest, begonnen de drie aan de voorbereiding van hun respectievelijke solocarrières. Banks beet in 1979 de spits af met “A Curious Feeling”, een wat bloedloos en flets Genesis-afkooksel. In 1980 was het de beurt aan Rutherford, die het vertrouwde pad al evenmin durfde te verlaten en met “Smallcreep’s Day” een Genesis-plaat onder zijn naam afleverde.
De stille, wat statige Rutherford had tot dan toe niet bepaald veel potten gebroken met zijn songs. Zo was het oersaaie Your Own Special Way op “Wind & Wuthering” van zijn hand, maar op “And Then There Were Tree” bleek hij toch al enige vooruitgang geboekt te hebben. Voor zijn eerste soloplaat had hij alleszins een fraai ensemble gevormd, met de weergaloze Simon Phillips (drums) en Ant Phillips (toetsen) als voornaamste medestanders. Het inhuren van de redelijk onbekende Noel McCalla als zanger was eveneens een verstandige keuze en Joost mag weten waarom hij op “Acting Very Strange” niet meer van de partij was. Voor het extra slagwerk viel de keuze op Morris Pert, een gerespecteerd sessiemuzikant.
De eerste plaatkant werd volledig in beslag genomen door het titelnummer, eigenlijk een suite en gebaseerd op een boek van Peter Currell Brown. De verhaallijn is redelijk eenvoudig: een fabrieksarbeider is zijn eentonige werk beu en gaat op zoek naar wat zijn harde labeur eigenlijk oplevert. Als hij daarachter komt, keert hij tevreden terug in de wetenschap dat alles bij het oude gebleven is. In het Thatcheriaanse tijdperk een maatschappelijk relevant gegeven, want het waren toen harde tijden voor eenvoudige werkmensen, die grote moeite ondervonden om hun positie in de samenleving te handhaven. De muzikale interpretatie van dit verhaal door Rutherford en de zijnen was redelijk indrukwekkend en alleszins van een hoger niveau dan wat Genesis in die dagen kon voorleggen. Ondanks de wat matte productie van David Hentschel, stond de compositie bol van muzikale hoogstandjes en melodieuze verrukkingen, die tot nader order tot één van de meest genietbare en vlot verteerbare brokken symfonische rock ooit gerekend mag worden. Vreemd toch dat Rutherford de volle laag kreeg van verstokte Genesisfans, die Smallcreep’s Day niet meer dan een lightversie van Supper’s Ready vonden. Rutherford’s gitaarexploten waren misschien niet echt verrassend (op het sprankelende Working In Line na), maar waren over de hele lijn bijzonder genietbaar. Noel McCalla ontpopte zich als een uitstekend zanger, die vooral tijdens Cats And Rats alle registers mocht opentrekken. Maar diegenen die werkelijk de pannen van het dak speelden, waren Simon Phillips en vooral Ant Phillips, die als geen ander de sfeer van het nummer wist te capteren en een prachtig en sfeervol klanktapijt, groots en toch intiem, als een fluwelen laken om de suite heen wikkelde.
Het tweede deel van “Smallcreep’s Day” bevatte meer reguliere songs, die zich, op het kleffe Every Road na, netjes op “And Then …” of “Duke” hadden kunnen handhaven. Baspedalen domineerden het vrij potige Moonshine, dat voor het overige op een vrij geslaagde remake van Deep In The Motherlode uit “And Then …” leek. En Time And Time Again riep dezelfde warme sfeer op als Snowbound, ook een fijne Rutherford-song die we al kenden van datzelfde “And Then …”. Romani was op zich een redelijk puntige song, maar werd jammer genoeg vakkundig gemuilkorfd door de producer. Overnight Job deed zijn titel alle eer aan door als laatste het spreekwoordelijke licht uit te doen en daarmee was dan ook alles gezegd over dit weinig opvallende nummer.
Evenals Collins één jaar later, achtte Rutherford de tijd rijp om meer popgeoriënteerde songs te schrijven en maakte zo de weg vrij voor Mike & The Mechanics, die pas na “Acting Very Strange” het levenslicht zouden aanschouwen. Daarmee was ook duidelijk geworden welke koers Genesis in de jaren tachtig zou gaan varen.
Piet Michem