Een van de nobele taken van een recensent is om muziek te ‘duiden’: om muziek die anders voor het geïnteresseerde publiek verborgen zou blijven, bijvoorbeeld omdat ze te onzichtbaar of op het eerste gehoor te ondoorgrondelijk is, zichtbaar dan wel inzichtelijk te maken. Als het goed is, heeft de recensent hier verstand van en maakt hij er een hoop mensen blij mee. Toch wordt het verstand van de recensent nog wel eens in twijfel getrokken. Enerzijds is dat heel verdedigbaar: ja, hij is ook maar een mens. Anderzijds ook weer niet: de twijfel komt vaak van fans van een band die het maar moeilijk kunnen verkroppen dat niet iedereen hun enthousiasme deelt en een heel enkele keer ook van bands zelf die vinden dat hun muziek niet op waarde geschat is door een derderangs recensent die mocht willen dat hij zelf een instrument kon bespelen. Dat laatste gebeurt gelukkig niet vaak.
Iets wat echter ook uitgelegd kan worden als een impliciete vorm van het in twijfel trekken van de kwaliteit van de recensent komt wel regelmatig voor: de volgeschreven promosheet waarin de begeleidende platenmaatschappij of de band zelf zich in alle bochten wringt om vast aan de recensent uit te leggen hoe bijzonder de muziek wel niet is. Een stukje biografie of een korte inleiding tot het concept van een album kan heel plezierig zijn, maar dat muziek ‘bijzonder’ is of zich niet zo een-twee-drie openbaart, nou dat horen we zonder tekst en uitleg toch ook wel?
Onze landgenoten van Mount Sonar, uit “dezelfde stad die eerder al legendarische groepen als The Golden Earring, Focus, Supersister en Finch voortbracht” bezondigen zich ook enigszins aan dit laatste. Ik kan enkele steekwoorden overnemen van het begeleidend schrijven: hard/zacht- en licht/donker-contrasten, The Byrds, Frank Zappa, King Crimson, Rush. Jongens, zó leg je de lat wel hoog! Voeg daarbij het enigszins pedante “Mount Sonar probeert meer te bieden dan dat overbekende liedje dat ‘het nou eenmaal zo goed doet’…” en je vreest als goedwillende recensent meteen het ergste.
Eerst even een voorbehoud: Mount Sonar is nog jong, heeft nog geen platencontract en de cd is in eigen beheer opgenomen. Dat het productietechnisch niet allemaal als een klok klinkt is derhalve niet meer dan logisch en daar moeten we dan ook doorheen proberen te prikken. Soms is dat wel lastig (met name de drums klinken wel érg dof), maar we doen ons best. Wat we dan horen is een mix tussen tamelijk rechttoe rechtaan psychedelische rock met wat scheutjes metal en postrock. De cover doet ook behoorlijk psychedelisch aan, terwijl het plaatje vermoedelijk niet veel meer voorstelt dan een windmolen met een flatgebouw op de achtergrond, waar een werveling in gephotoshopt is. Knap resultaat, moet ik zeggen!
Het openingsnummer Magma is een ambitieuze 10 minuut 39 lang. De openende gitaar lijkt sprekend op die van Waar Ik Woon van de onvolprezen Boudewijn de Groot. Aangezien deze echter niet onder de invloeden vermeld staat, schaar ik dit stukje maar onder de Byrds-invloeden. Wat zich ontspint is een toch vooral psychedelisch aandoend stukje muziek met hier en daar elementen die vrij bekend klinken naar bijvoorbeeld Talk Talk ten tijde van “Spirit Of Eden”, terwijl er ook hier en daar een Metallica-achtige break opduikt.
Bij Swallows Went Astray gaat het echt mis. De stem van Wouter Klinkenberg klinkt de hele tijd al wat moeizaam, maar hier gaat de mix er al te zeer mee aan de haal. Bij vlagen moet ik denken aan zo’n cassettebandje dat inmiddels viermaal van een ander cassettebandje gekopieerd is. Dit is niet meer helemaal aan productie te wijten vrees ik… verder krijgt hier de vraag waar tempowisselingen disproportioneel worden en waar maatsoorten niet meer onorthodox, maar gewoon ‘uit de maat’ zijn ook betekenis.
Het beste nummer op de plaat is In The Fire Of The Sun… Dit is stevige instrumentale gitaarrock (ik zou bijna zeggen: zoals het hoort). Hier haal ik ook uit dat van de drie functies die Klinkenberg in de band verricht (gitarist, toetsenist, zanger), die van gitarist hem het meest op het lijf geschreven is. Op de overige nummers vertilt de band zich aan zijn eigen ambitie. Hier en daar zitten heel aardige momenten en ik kan me voorstellen dat ze tijdens een live optreden voor verrassingen zorgen, maar op de plaat doet het, vooral bij herhaald beluisteren, vaak nogal koddig aan. Dit geldt voor de composities in het algemeen, maar in het bijzonder ook voor het drumwerk.
Zeker geen hoogvlieger dus. Een tweede cd is trouwens al in aantocht. De band is inmiddels uitgebreid met onder meer een zangeres. Dat klinkt hoopgevend: enige potentie is wel aanwezig, dus misschien dat het er op de volgende plaat ook wat meer uitkomt. Die volgende plaat wordt waarschijnlijk vijftien nummers tellend conceptalbum. Dat klinkt minder hoopgevend. Jongens, houd het een beetje aards, zou ik zeggen.
Casper Middelkamp