Uitgaven van het Zweedse label Record Heaven / Transubstans benader ik (en met mij vele andere recensenten) immer met een zekere scepsis. Onder ingewijden namelijk staat het label bekend als een instantie die met de regelmaat van de klok platen op de mensheid loslaat die zich kenmerken door de omgekeerd recht evenredige verhouding van de mate van obscuriteit en de kwaliteit. Zo heeft collega Markwin recentelijk de debuutvruchten van de arbeid van First Band From Outer Space aan zijn kritische blik mogen onderwerpen en zijn ondervindingen spreken boekdelen (een elegie over de erbarmelijke kwaliteit van dit product zou waarschijnlijk Proust’s “À la Recherche du Temps Perdu” naar de kroon steken als langste roman, om over slaapverwekkendheid nog maar niet uit te wijden…). Naast het verspillen van bedrijfskapitaal aan allerhande hedendaagse obscure bandjes uit Scandinavië heeft Record Heaven nog een significant levensdoel, namelijk het opduikelen uit de nevelen des tijds’ vergetelheid van allerhande obscure bandjes uit Scandinavië. Vanuit dat perspectief verscheen op een goede dag de heruitgave van Musikgruppen Radiomöbel’s tweede album, “Gudang Garam”, ter recensering op mijn bureau.
Radiomöbel was een formatie die eind jaren ’70 actief was in Zweden en daar zichzelf zowaar een bescheiden cultstatus kon toedichten. De muziek van het ensemble laat zich het best omschrijven als psychedelische progrock, waarbij vooral opvallend is dat dit album alweer uit 1978 stamt, toen de progrock en de psychedelische rock al heftig op hun populaire retour waren. Desondanks stelden de leden van deze groep zich als levensdoel het vervaardigen van psychedelische progrock, wat zij echter op zeer doeltreffende wijze klaar wisten te spelen. Het is niet de eenvoudigste taak referenties te duiden bij deze plaat, die nu voor het eerst op cd is verschenen, maar bij tijd en wijle klinkt door de muziek de machtige echo van Duitse proggers Eloy en ook Pink Floyd is een band die regelmatig de luisteraar lichtjes toewuift vanuit de speakers. Los daarvan doet de benadering van de muziek mij sterk denken aan landgenoten Trettioåriga Kriget, die gedurende dezelfde periode op een gelijke wijze de wereld verblijdden met fraaie platen. Als verdere referentie, edoch niet invloedsbron, noem ik Paatos, met name de gezongen partijen in Vaggvisa doen mij wel eens denken aan de zoetgevooisde klanken van Petronella Nettermalm die aldaar gecontracteerd is voor zang- en cellopartijen.
De hoofdmoot van de muziek wordt bepaald door het sublieme gitaarspel van Andrus Kangro, met als grootste tegenspeler het toetsenwerk van Richard Moberg, die zijn participatie voornamelijk uit door middel van stringensemble- en moogwerk. Verder is de groep nog gezegend met bassist Göran Andersson, die weet dat een goede baspartij ronkend behoort te zijn. En dan is daar nog de drummer Mikael Skoog, die mijns inziens stilistisch gezien onder de school van Nick Mason (Pink Floyd) te classificeren is. De heren worden in het musiceren bijgestaan door zangeres Carin Bohlin, wiens stem niet werkelijk zuiver is maar wonderwel fraai bij het geluid past. De muziek is dan nog gelardeerd met een veelvoud aan geluidscollages, variërend van allerlei studiogereutel tot versnelde draaimolendeuntjes, die het geheel bij tijd en wijle een absurdistische draai meegeven.
Het gebodene is veelal gebouwd op toetsentapijten waar overheen met de gitaar een aantal thema’s gelegd wordt en steeds uitgebouwd worden met veel gesoleer, soms tegen het oeverloze aan. Hierbij komt dan de zang en soms wordt het geheel afgewisseld met prachtig ‘prog-fähig’ gitaar-synthesizer-geduelleer. Er is ook voorzien in de nodige tempowisselingen, maar nergens zijn deze ergerlijk.
De positieve lijn van het eerste helft van het album, met een erevermelding voor Höstsång, wordt helaas niet onverminderd succesvol voortgezet op de voormalige keerzijde van het album. Flugormas Morgon namelijk, gezien de epische lengte in theorie het chef-d’oeuvre van deze plaat, is niet overtuigend. Het nummer begint interessant met een subtiele opbouw van toetsenthema’s maar in het middenstuk zakt de aantrekkelijkheid van het gebodene sterk in en komt, God behoede het, de verveling optreden. Het nummer sluit sterk, maar aangezien er toch wel gegrossierd wordt in het kenmerkende geluid, nu echter van mindere kwaliteit, is mijn interesse voor het album dalende en eerlijk gezegd wordt de ietwat neuzelige stem van Carin Bohlen op een gegeven moment ook teveel van het goede.
De productie van het geheel is zonder meer abominabel. Zelfs voor de tijd waarin dit kleinood is opgenomen is het geluid belabberd, het ruikt aan alle kanten naar een kelderopname die op zolder stof vergaard heeft alvorens wederom aangezwengeld te worden om op cd geperst te worden. Ik snap niet waarom Record Heaven aflaat de bedoening van een nieuwe laklaag te voorzien, een label dat prat gaat op zijn grote hart voor eigencultuurse progbedoeningen zou er toch niet kwaad aan doen deze profilering wat minder halfslachtig te doen overkomen.
Ondanks het ietwat teleurstellende laatste kwartier van de plaat en de tergende productiekwaliteit (gebrek aan…) durf ik dit album toch overtuigd aan te raden. Helemaal in relatie met overig materiaal van Record Heaven is deze plaat een onverwacht juweeltje dat tekort zou worden gedaan als men er zonder blikken of blozen rücksichtslos aan voorbijgaat. Ik kijk in elk geval uit naar de heruitgave van het eerste album van dit interessante ensemble!
Christopher Cusack