Oui ! Oui ! Oui !
“Prelude A La Ruine”, de derde cd van het Franse Nemo, is een heerlijke pot progressieve hardrock. Wat is de band daarin gegroeid zeg. Meer dan ooit ronken op deze plaat de orgelklanken en ook de gitaarriffs zijn vetter dan voorheen. In een zeer goede geluidskwaliteit komt het behendige basspel perfect naar voren. De volle tonen worden ondersteund door dynamische en gevarieerde drums. Het toetsenspel is lekker met veel piano en de solo’s van gitaar en synthesizer werken aanstekelijk, evenals de hartstochtelijk Franstalige zang. Er lijkt dan ook helemaal niets aan de hand met dit schijfje, maar wie haalt me uit m’n droom? Wie schudt de recensent in me wakker, zodat ik kan vertellen dat de veelvuldig gebruikte kopstem hier eigenlijk vrij zwak is? In mijn realiteit valt dat allemaal wel mee. Persoonlijk vind ik dat een goede zanger niet per definitie een kwalitatief geweldige stem hoeft te hebben. Toch is bij Nemo de zang absoluut de Achilleshiel van de band. De heren komen er goed mee weg want alle-jezus wat doen ze dit op een lekker plaatje.
De integratie van andere stijlen, die de vorige cd’s zo kenmerkt, is op deze cd ook ruimschoots aanwezig, alhoewel de nadruk steeds meer op de progressieve hardrock is komen te liggen. Weliswaar duiken in de nummers regelmatig jazzy pianoakkoorden op, alsmede gedempte gitaarloopjes richting Al Di Meola en psychedelische geluiden. De variatie is dan ook zeer groot. In eerste instantie komt de muziek af en toe wat als ’telraam-prog’ over, maar na enige gewenning blijken de ideeënrijke composities toch goed in elkaar te steken.
De vlotte opener Les Temps Modernes is voorzien van een zwierig stukje folk aan het eind, compleet met akoestische gitaar, viool en woordloze zang. Nemo schakelt moeiteloos over naar dit Mostly Autumn-achtige stuk, dat met krachtig gitaarspel weer helemaal Nemo wordt. Ook het korte titelnummer, dat eigenlijk niet meer is dan de intro van Le Yeux Fermes, schept z’n kontrast in de folk-hoek met banjo en viool… Le Yeux Fermes is dynamisch en bombastisch met stevige en rustige passages. Gelukkig speelt Jean Baptiste Itier op een kit met een enkele bassdrum want dubbele bassdrumsalvo’s zouden absoluut de doodsteek zijn geweest voor Nemo. Nu is hij een heerlijk stuwende aanjager.
Bijzonder fraai is het instrumentale 1914. Hier gaan gevoel en virtuositeit hand in hand. Menig gitarist mag trouwens een puntje zuigen aan de formidabele capriolen van Jean Pierre Louveton op zijn elektrische zessnaar.
Voorafgaand aan deze cd is het nummer Eve Et Le Genie Du Mal op single verschenen, het komt als albumtrack veel beter tot zijn recht. De mooie toetsen uit het begin en de relaxte gitaartokkels vormen een welkom moment. Met dit nummer wint de steeds maar emotioneler wordende zang aan goedkeuring.
Naarmate het album vordert, wordt de sfeer steeds vaker minder stevig. Naast Eve Et Le Génie Du Mal wil ik het magnifieke Tous Les Chemins en het in drie stukken opgesplitste sluitstuk Le Monde À L’Envers noemen. Kabbelende tokkels, heerlijke bluesy scat, stemmige synthklanken en broze zang worden hier aan elkaar gehouden door o.a. een geweldig stukje rock dat als twee druppels water lijkt op Child In Time van Deep Purple. Dit kopieerwerk is overigens helemaal geen punt, want Nemo heeft zoveel van zichzelf te bieden. “Prélude A La Ruïne” is het product van een band die ‘all the way’ is gegaan. Muzikaal is dit schijfje dan ook nagenoeg uitstekend, maar de wankele zang zal voor sommigen een struikelblok zijn. De band doet er denk ik goed aan om een zangeres aan te trekken die de hoge noten kan toppen. Mij maakt het allemaal niks uit. Mij mag je ervoor wakker maken, graag zelfs.
Nemo merci.
Dick van der Heijde