Daar ik gezegend ben met een aardig gevoel voor humor kan ik de combinatie progressieve rock en humor doorgaans best waarderen. Immers, in het werk van artiesten als Frank Zappa (“We’re Only In It For the Money”), Caravan (“If I Could Do It Again… I’d Do It All Over You”), Pink Floyd (“Ummagumma”) en Genesis (I Know What I Like (In Your Wardrobe)) voegt de humor daadwerkelijk iets toe aan de muzikale ervaring. Echter, een neveneffect van mijn bovenmatige interesse in humor is dat ik niet kan lachen om artiesten die wanhopig grappig willen zijn doch daar jammerlijk in falen. “Okinawa”, het in 1974 voor het eerst uitgebrachte debuutalbum van de onbekende Amerikaanse band OHO, is een voorbeeld van een dergelijke mislukte poging tot humor.
Zowel muzikaal als qua absurdisme haalt OHO de inspiratie bij grootheden als Frank Zappa and the Mothers of Invention, Captain Beefheart, The Beatles, en Pink Floyd, die allemaal humor combineerden met een buitengewone experimenteerdrang. In het geval van OHO echter, heeft dit niet geleid tot originaliteit: zelfs in 1973 moet Okinawa al enigszins gedateerd hebben geklonken. De voornoemde bands brachten hun soortgelijke materiaal immers reeds in de tweede helft van de jaren ’60 uit. Op “Okinawa” wisselt OHO losse popstructuren af met furieuze gitaarimprovisaties, wat resulteert in vermakelijke muziek die echter nooit bovengemiddeld wordt. Het meest aansprekende is nog wel het speelplezier van de band, met name van gitarist Joseph O’Sullivan.
Echter, hoewel het album muzikaal niet onaangenaam is, is het bijzonder storend dat er meer slap gelul op de plaat staat dan daadwerkelijke muziek. Nummers als “Muffin Man” van Frank Zappa en Captain Beefheart combineren ook komische verhaaltjes met muzikale uitspattingen, maar in het geval van OHO is er teveel geouwehoer en te weinig muziek om de benadering te laten werken. Daarenboven is het niveau van de grappen schrijnend laag, zodat de band in zijn geheel overkomt als het soort figuur (we noemen hem maar even Ome Sjaak, die getrouwd is met Tante Truus) dat op familiefeestjes teveel bier drinkt, continu dezelfde blondjesgrappen maakt en als allerlaatste vertrekt, anderhalf uur nadat de gastheer en -vrouw eigenlijk al hun bed hadden willen opzoeken. Sjaak is een jofele gozer, hoor, maar na drie minuten ben je hem beu, maar dan moet je hem nog uren aanhoren.
Als alle ‘humor’ stilzwijgend verwijderd zou worden zou “Okinawa” best het luisteren waard zijn. De muziek is niet bijster origineel maar wel leuk, en zonder de gesproken/geschreeuwde stukken zou het album dusdanig veel korter zijn dat het niet eens de tijd zou krijgen om te gaan vervelen. Zoals het er nu voor staat, echter, is het aan te bevelen om maar gewoon “We’re Only in It for the Money” te luisteren; daar gebeurt hetzelfde, maar dan oneindig veel beter.
Christopher Cusack