In juni 1980 verschijnt de Amerikaanse musical-fantasy film “Xanadu” met in de hoofdrollen Olivia Newton-John, Michael Beck en de legendarische Gene Kelly. De film vertelt een liefdesverhaal dat zich afspeelt in een enorme discotheek genaamd “Xanadu”. Echt een succes is de potsierlijke rolprent nooit geworden.
De soundtrack daarentegen met muziek van Olivia Newton-John en Electric Light Orchestra behaalt in meerdere landen dubbel platina en de hits van het album bereiken moeiteloos de nummer 1 positie. Kassa! De vraag is dan ook hoeveel lof er over blijft als het album in proghanden valt, in de mijne welteverstaan.
Ik vrees dat dit weinig zal zijn. Wat direct in het negatieve opvalt is de structuur van het album. Deze is buitengewoon opmerkelijk te noemen, ongekend eigenlijk. Zowel de Australische zangeres als de Britse symfonische popformatie hebben namelijk een gehele plaatkant voor zichzelf. Dat lijkt een ongelofelijke botsing van stijlen te zijn en in eerste instantie is dat het ook. Als dan in het laatste nummer beide partijen samenkomen, blijken deze best goed bij elkaar te passen. Je kan ervan houden of niet, feit is dat men dit titelnummer wereldwijd omarmt. Misschien komt dat door de bombast of ligt het aan de pakkende zanglijnen, misschien de krioelende toetsenpartijen, de statige piano of de euforische finish? Zeg het maar.
Laten we echter bij het begin beginnen, de A-kant. Deze vijf door John Farrar gecomponeerde liedjes laten Olivia Newton-John horen zoals we haar kennen van de jaren ‘70 film “Grease”. Ze klinkt helder en lieflijk, maar ook kinderlijk en zeer musical-achtig. Ik kan er niets mee. Het is aalgladde softpop en bigband-achtige jazz die op het menu staan en geloof me als ik zeg dat de wereldhit Magic nog het beste te verteren is. Het duet met Cliff Richard, Suddenly, zal het glazuur daadwerkelijk van je tanden doen springen en ook het jazzy Dancin’ met bijdragen van The Tubes klinkt niet al te comfortabel. En zo gaat het nog even door. De gehele A-kant heeft, op enkele maniertjes van zingen na die later door Olivia Spearman ten tijde van Breathing Space zijn overgenomen, nada progmomenten te bieden en kan dus probleemloos overgeslagen worden.
De andere kant van de plaat laat een redelijk Electric Light Orchestra horen. Jeff Lynn en consorten komen met I’m Alive overtuigend binnen, een nummer waar de E.L.O.-kenmerken niet onder stoelen of banken worden gestoken. Een pompend ritme op een bombastische ondergrond vormt de basis voor zangarrangementen met veel meerstemmigheid en vocoders. Ook de synthesizers slurpen zich een slag in de rondte, terwijl er enkele spacey phaser-geluiden zijn ter verhoging van de sfeer. Na het aardige The Fall presenteert E.L.O. het gedragen Don’t Walk Away, een nummer waar de leadzang erg aan Chris de Burgh doet denken.
En daar is dan All Over The World. Het nummer swingt de pan uit. Op de een of andere manier doet All Over The World het erg goed bij de gemiddelde E.L.O.-fan, aangezien het op veel verzamelalbums van de band prijkt. Tot slot van dit E.L.O.-gedeelte komt dus het titelnummer van de plaat.
Ik kan niet anders dan tot de conclusie komen dat “Xanadu” voor de progfan uitsluitend geschikt is voor hen die hun E.L.O.-collectie compleet willen hebben. Zelfs dan is dit album waarschijnlijk een zeer ongewenst hebbedingetje. Drie nummers kwalificeer ik als redelijk, ééntje als aardig, ééntje als onvoldoende en de gehele A-kant als een stukje muziekgeschiedenis dat je eigenlijk niet in huis wil hebben. Het is niet te filmen dat dit album dubbel platina is geworden.