Het probleem van bands die progmetal maken, is dat ze veel moeite moeten doen om op te vallen. Er zijn legio goede bands actief, maar er zijn meer artiesten met enig talent die om een of andere reden niet helemaal overtuigen. Hoewel de muziek van Overhaul niet slecht is en de heren zeker talent hebben, valt deze muziek vooralsnog in de tweede categorie.
Desalniettemin klinkt de stijl van deze Nederlanders op papier erg intrigerend. Overhaul maakt romantische, dweperige metal met diepe bassen en scheurende gitaren, waarbij de synthesizers de muziek een soort dolend karakter geven. De stijl van deze band wordt hier en daar omschreven als Chopin-achtige symfonische pop met een flinke dosis hardrock geïnspireerde progrock. In elk geval trachten de heren een duistere en geloofwaardig sfeer neer te zetten. Daar zijn ze echter niet geheel in geslaagd.
Deze muziek heeft namelijk iets afstandelijks en ironisch genoeg heeft dat juist te maken met de groteske dweperigheid. Zo klinkt onder andere The Dance vreselijk overdreven. De ronduit ergerlijke zang overschreeuwd hier zo waar de krijsende gitaarpartijen. Iets vergelijkbaars geschiedt op Pastels. Er wordt te nadrukkelijk om de aandacht van de luisteraar gevraagd, waardoor de compositie mij juist volledig koud laat. Men zou het kunnen vergelijken met overacting in een film, waardoor een karakter ongeloofwaardig wordt. Als je deze plaat met een film zou vergelijken dan is het een thriller waar het camerawerk, lees de instrumentbeheersing, in positieve zin opvalt, maar waar de beleving spanningsloos en vergeetbaar aanvoelt. Zo klinken veel composities op dit album ietwat afgeraffeld. Dit merk je het best op Storm. Een nummer dat aardig sterk begint, met die donderende bassen en regenachtige tonen, maar dat eindigt met een repeterende, wat gemakzuchtige riff.
Het is daarentegen echt niet enkel kommer en kwel op deze plaat. Zo is het openingsnummer Blue Box best genietbaar. De heren zetten een lekkere massieve sfeer neer, waar de zware baspartijen van Gielian Meessen terecht voorin de mix zijn gezet. Het middenstuk is net wat te saai en langdradig, maar het gefluister en de bliepende synthesizers geven de compositie een passend einde. Over de toetsen gesproken, Glenn Bergmans is de grote troef van deze band. Regelmatig vallen de mooie, koude tonen die hij creëert in positieve zin op. Het is daarom jammer dat hij regelmatig wordt verdrukt door de zanger.
Hoewel dit uiteraard een uiterst subjectief observatie is, vind ik de zang van Samuel de Vries niet altijd even geslaagd. Hij voelt te schoolzangerig aan. Neem bijvoorbeeld Storm. Door het gebruik van zijn kopstem, zo rond driehalve minuut, lijkt hij een naargeestige sfeer neer te willen zetten, maar de zang valt compleet weg tegen het interessante synthesizerwerk. Het eind van Stone Intact heeft eenzelfde zelfde soort probleem. De zang lang leidt ook hier af van de veel sterkere instrumentale begeleiding.
Vergeleken met de vorige ep, “Daybreak”, proberen de heren hier een eigen stijl te creëren, hetgeen al een goede eerste stap is. Hoewel de band op die ep nog ietwat amateuristisch klonk en overduidelijk tegen Dream Theater aanschurkte, hoorde je daar echter al wel het spelplezier. Hier en daar keert dat plezier ook op deze plaat terug, maar de band heeft nog een lange weg te gaan, willen ze als muzikanten overtuigen.
Op deze plaat hoor je kortom dat de heren talent in huis hebben, maar het totaalplaatje klopt nog niet helemaal. Dit is met name te wijten aan de composities die soms doelloos aanvoelen, maar vooral aan de schreeuwerige overacting van de muziek. De zang overtuigt eveneens niet. Helaas is dit dan ook muziek die je met een gerust hard aan je voorbij kan laten gaan.
Luke Peerdeman