Als er één woord is dat de 21-ste eeuw nu al kenmerkt dan is het wel ‘haast’. Alles moet maar snel, snel, snel. Bij Progwereld hebben we gelukkig de werkwijze een album eerst grondig te beluisteren voordat we er een recensie over gaan schrijven. Wel proberen we daarin zo actueel mogelijk te zijn. Ook trachten we de meest smakelijke selectie van het materiaal te presenteren waarbij het natuurlijk een utopie is volledigheid na te streven.
Toch ontsnapt er elk jaar wel een noemenswaardige cd aan onze haviksogen. In 2008 hebben we “And We’re Not Here After All”, het derde album van de Finse formatie Overhead, over het hoofd gezien en dat is eigenlijk onbegrijpelijk gezien de niet te missen klasse die het album heeft. Het is dan ook dat ik deze recensie alsnog met het schaamrood op de kaken schrijf, maar wel is m’n hoofd in de wolken.
Voor de veelvuldig op het album voorkomende combinatie van majestueuze piano en stevig gitaarwerk maakt het echter niet uit. Dit met overtuiging uitgevoerde stijlelement van de hier gebezigde progressieve artrock is toch tijdloos. Tijdloos? Dat kan ook gezegd worden van het thema dat op “And We’re Not Here After All” de ronde doet. De teksten gaan allemaal over de betekenis, de zin van het leven en dat heeft een heel scala aan emoties met zich meegebracht. Zeker voor wat betreft de zang van Alex Keskitalo. In het openingsnummer A Method… laat hij de luisteraar direct al kennismaken met de twee uitersten van zijn stem: dromerige melancholie en vervormd klinkende agressie. Deze emoties geven een prettige voortgang aan de toch wel toegankelijke muziek van de Finnen, die over het algemeen valt te omschrijven als moderne prog met vele randjes. Echt diepgravend en complex is het allemaal niet, echter oppervlakkig is het geenszins.
Van seconde tot seconde word je blootgesteld aan een enorme hoeveelheid bezieling en integriteit. Op geheel eigen wijze komt de band her en der met Porcupine Tree-achtige psychedelische sferen die zich dan weer ontladen met de grandeur van bands als Muse en Carptree. Het leuke van deze intrigerende oorwassing is dat de plaat beter wordt naarmate hij vordert en het begint al zo goed!
Laten we even kijken naar de architectuur van het album. Precies in het midden staat een kort instrumentaaltje, The Sun genaamd. Deze onderbreking van onder andere akoestische gitaar en op synthesizer gespeelde accordeon deelt het album in twee gelijke delen van drie nummers. …To The Madness vormt zowel qua titel als qua muziek een geheel met opener A Method… Een vlot ritme en stuwend basspel domineren het nummer waar een passage dampende spacerock meer dan opvalt. Dat het een kunst is om van twee nummers een coherente compositie te maken is tevens in Time Can Stay te horen waar een tamelijk Pink Floyd–achtig stuk overgaat in een deel vol metalgitaar. Deze snijdende soort riffs zijn tekenend voor het album en zullen ook in de smaak vallen bij niet-metalfans.
Met de ’tweede helft’ dienen de ware monumenten zich aan. Onverminderd gaan de mannen er weer tegenaan. Daar is het zwierige Lost Inside dat met zijn elf minuten gewoon een machtig mooi liedje blijft en waar de statige piano geweldig achter in de tel zit. Daar is het stevige Entropy, waar gitaar en bas zich op hun best laten horen, en daar is de magnifieke afsluiter A Captain On The Shore, waar de liefhebber van de bands als Kino en It Bites hun hart aan zullen ophalen. Woorden schieten me tekort.
Meesterlijk mooie melodieën,prachtige akkoorden en denderende dynamieken bevolken deze plaat die met terugwerkende kracht bovenaan m’n lijstje van 2008 mag.
Dick van der Heijde