Twelfth Night – Live At The Target (1981)
Pallas – Arrive Alive (1981)
Marillion – Script For A Jester’s Tear (1983)
IQ – Tales From The Lush Attic (1983)
Solstice – Silent Dance (1984)
We schrijven het jaar 1985 en eindelijk is het dan zover voor de Britse band Pendragon. Vanaf 1978, eerst onder de naam Zeus Pendragon, zag men de ene na de andere stijl- en generatiegenoot hun debuutalbum uitbrengen, maar voor Pendragon leek de tijd maar niet te komen. Met het succes van Marillion leek het fortuin te keren, maar Pendragon was één van de laatste bands die daadwerkelijk de kans kreeg. Oké, er ging in 1984 dan wel de 4-tracks ep “Fly High Fall Far” aan vooraf maar “The Jewel” mag je toch rekenen tot het echte debuut.
Het aan het begin van deze recensie geplaatste rijtje albums hebben bij mij allemaal toch wel op een of andere manier een bijzondere plaats in m’n collectie. Gezamenlijk vormen zij de fundering van de Britse neoprog en ik heb me eigenlijk altijd voor mezelf zitten afvragen of “The Jewel” ook dezelfde status verdient. Hoog tijd voor een definitieve evaluatie wat mij betreft.
Higher Circles trapt het album op een uitermate opgewekte manier af. Lekker licht klinkend toetsenwerk met van die aanstekelijk gitaar- en toetsenriedels, dit alles onderstreept door een bijna huppelend ritme. Als je dit vergelijkt met hun tijdsgenoten, die over het algemeen beduidend donkerder of melancholischer voor de dag kwamen in die tijd, dan lijkt het wel of er midden jaren ’80 geen vuiltje aan de lucht is.
Pendragon komt wat gespierder voor de dag met The Pleasure Of Hope. Het openingsthema op synthesizer lijkt regelrecht te refereren aan Mark Kelly’s spel bij Marillion. Erg mooi is het samenspel van toetsenist Rik Carter met gitarist Nick Barrett.
Ook het hierop volgende Leviathan lijkt in eerste instantie uit hetzelfde hout gesneden, maar zodra Barrett begin te zingen openbaart zich dat het nummer eigenlijk een heel erg lelijke zangpartij heeft. En dat ligt eerlijk gezegd niet zozeer aan de stem van Barrett maar veel meer aan het feit dat de zangmelodie, voor zover je daar van kunt spreken, erg matig is. Barrett is geen groot zanger en heeft ook in zijn zang niet iets echt charismatisch of opvallend dramatisch zoals bijvoorbeeld IQ’s Peter Nicholls of Pallas’ Euan Lawson dat hebben. Maar hij is op z’n best als hij gewoon een mooie aansprekende zangmelodie mag neer zetten en die zonder al te veel franje probeert te brengen. Hier vergaloppeert hij zich letterlijk in het hoge tempo van het stuk. En dat is jammer, want muzikaal valt hier best veel te genieten waarbij wederom toetsenist Carter hoge ogen gooit met zijn vingervlugge synthesizerloopjes.
In Alaska wordt in het eerste gedeelte At Home With The Earth gas teruggenomen na de eerste tracks die als een achtbaan over ons heen donderden. Sfeervol toetsenwerk, sprankelende gitaartokkels en een fretloze baspartij brengen ons naar een kamerbrede passage met lekker laag donderende baspedalen. Na een korte ingetogen passage die door het gitaarwerk niet anders dan referenties oproept aan Genesis, komen we in het supervlotte tweede deel Snowfall waarbij het lijkt als of we luisteren naar een ADHD-variant van Camel. Heerlijk hoe mij de solo’s, zowel op gitaar als op toetsen, om de oren vliegen. Niet zo gek dat dit nummer door Pendragon-liefhebbers als één van vroege klassiekers wordt aangemerkt.
Met Circus wordt de stijl van Alaska en met name van het tweede deel daarvan voortgetrokken en dit is ook qua stijl denk ik het Pendragon-geluid waar ik het meest van houd. Oh Divineo is zo’n stuk waarvan de belangrijkste kenmerken op bijna elk volgend album van Pendragon wel opduiken in één of andere vorm: een kalm begin op gitaar ondersteund door een bed van toetsen waarna we zo’n herkenbaar lange gitaarsolo van Barrett krijgen, die als ik moet refereren binnen hun eigen catalogus, wel wat wegheeft van de solo van Breaking The Spell op “The Window Of Life“. Maar nog voordat we halverwege het stuk zijn, gaat het in z’n geheel op z’n kop en krijgen we een wat onsamenhangend zanggedeelte voorgeschoteld met een tekst waar ik geen touw aan vast kan knopen. Maar gelukkig keren we in het laatste gedeelte van dit stuk weer terug naar dat lekker stuwende ritme van het begin.
En dan is het tijd voor het laatste stuk van het officiële album: The Black Knight. Nog eenmaal komen alle bouwelementen van Pendragon’s geluid voorbij: het kalme tokkelend begin, het kamerbrede symfonische geluid, een lekker uptempo rockend gedeelte, de melodieuze gitaarsolo, de toetsenpartij die zich aan het slot als tweede stem voegt bij de gitaar alvorens zelf alleen voor het voetlicht te mogen treden en het kalme slot waarbij een laatste toetsenloopje ons uitgeleide doet.
En dan is het dus tijd voor het finale oordeel: wel of niet toe laten treden tot de Canon van de Neo-prog Geschiedenis. Wat zijn dan de minpunten van dit album? De behoorlijke dip die het album aan het begin al maakt met Leviathan is er eentje, maar op zich hebben bijna al die andere albums uit het begin ook wel zo’n ‘overslaan’-moment. Barrett’s teksten zijn ook niet echt bijzonder te noemen maar daar waar het echt stoort duurt het gelukkig nooit lang. En hoe zit het met de pluspunten? Een goede afwisseling tussen korte, middellange en wat langere stukken en een opname die misschien wel wat meer ‘body’ had mogen hebben en nu misschien toch wel wat gedateerd overkomt, maar die zeker niet klinkt alsof het in een oude schuur is opgenomen. Flitsend, sprankelend samenspel tussen gitaar en toetsen ondersteund door erg sterk basspel van Peter Gee en solide drumwerk van Nigel Harris, waarbij de composities duidelijk als vehikel voor de muzikanten dienen met als resultaat een stijl die niet anders dan eigen genoemd kan worden. Op één of andere manier is dit neoprog met een duidelijk zonnig karakter; muziek waar je niet bij kan stilzitten en waar je vrolijk van wordt. Zo vrolijk dat ik niet anders kan vaststellen dat deze toch echt tot de ware neoprogklassiekers uit de jaren ’80 behoort.
[De 2005 heruitgave]
En zoals het hoort bij een klassieker kent ook deze meerdere, verschillende uitgaven. Want daar waar ze met het uitkomen van hun debuut misschien tot één van de laatste behoren van de klassieke bands uit de jaren ’80, Pendragon behoorde wel tot één van de eerste bands die het licht zag en uiteindelijk volledig zelfstandig door het leven ging en een eigen label oprichtte. Met als resultaat dat in 1990 “The Jewel” al op cd verscheen met een tweetal bonustracks waarna vervolgens in 2005 het album mooi opgepoetst en met nieuw artwork opnieuw op cd uitkwam.
Jammer genoeg heeft men de vergissing van de eerste uitgave niet gecorrigeerd, want ook nu weer staan er maar twee tracks van de 1984 ep “Fly High Fall Far” op het album. De twee songs passen perfect in het straatje van de rest van het materiaal van “The Jewel” maar vallen met name op door hun andere opnameklank: Pendragon lijkt te spelen in een grote galmbak. Die galm was misschien met mate “The Jewel” wel een beetje ten goede gekomen, maar op deze twee nummers word het net ietsje teveel, maar op zich stoor ik me daar niet aan. Ik stoor me echter wel aan het feit dat dus de andere twee nummers van die ep, Dark Summers Day en Excalibur, nu niet zijn toegevoegd. Daarvoor moeten we ons dan weer wenden tot de restjes-verzamelaar “The Rest Of Pendragon”.
Als doekje voor het bloeden echter, en ik moet zeggen dat ze daar veel mee goed maken, krijgen we twee nummers aangeboden die alleen maar in demovorm beschikbaar waren, maar in 2005 door de klassieke Pendragonbezetting van Barret, Gee, Fudge Smith (drums) en Clive Nolan (toetsen) opnieuw zijn opgenomen. Mooi is om te horen dat Barrett met de jaren duidelijk een betere zanger is geworden. Ook grappig is dat de gespierde productie van deze nummers uiteindelijk er voor zorgt dat deze nummers bijna naadloos passen bij de twee nummers van de ep uit 1984. Al met al zorgt deze 2005 editie van “The Jewel” ervoor dat we nog jaren lang kunnen genieten van dit album dat het fundament was voor Pendragon’s muzikale loopbaan.
Christian Bekhuis