Ten tijde van de recensie van het debuutalbum van dit Zweedse gezelschap vond ik er een aanleiding in om nog eens een boom op te zetten over wat prog nou precies was. Binnen de traditionele definitie paste de muziek op “Push” namelijk helemaal niet, maar de band experimenteerde zich drie slagen in de rondte en is dat niet wat progressie eigenlijk als vanzelfsprekend veronderstelt?
Het getuigt van weinig vooruitgang dat diezelfde discussie ook bij het tweede album van Pingvinorkestern te voeren is. Ook nu klutst de band alle stijlen door elkaar, van een ontmoeting tussen Isildur’s Bane en Spike Jones in het circus tot een potje schreeuwpunk en van blokfluitmadrigalen tot een quasi Franse chanson. Daarbij hanteren deze veelzijdige muzikanten net zo gemakkelijk een zingende zaag als een slopershamer, maar ook nu komen er geen antieke synthesizers of orgels aan te pas. Wel kun je genieten van de fraaie stem van Susanne Johanssen, die een paar erg sterke liedjes zingt.
En net als vorige keer is dit prachtige muziek, die me in melancholie en vindingrijkheid meer dan eens aan Nits doet denken, maar ook aan theatergroepen als Di Gojim of Flairck. De eclectiek klots over de plinten, als je begrijpt wat ik bedoel. Iemand die de band een minder warm hart toedraagt dan ik zou kunnen spreken over de hak en de tak, maar mij stoort het niet dat je de ene keer in een klezmer-orkestje verzeild raakt en de volgende minuut in een country-polka, het hoort kennelijk allemaal bij het rare wereldje van dit pinguïn orkest.
Het is echter niet alleen de veelzijdigheid in stijlen en genres die me aanspreekt, het is ook wat de band er mee doet. Overal ligt het avontuur op de loer, soms in scheve akkoorden, soms in verbazend virtuoze passages, soms in prachtige gestemde percussie. Het mooiste stuk is wat mij betreft If You’re A Dreamer, Come In, dat van een soort gamelanmuziek overgaat in een stukje dat uit de soundtrack van een Fellini-film lijkt te zijn ontsnapt. Ook Save Me, met strijkerskwartet en blokfluitsolo, is van buitenaardse schoonheid (en zoveel sublaag, dat het speakertje van mijn pc extreem over zijn nek ging).
Een fatsoenlijke gitaarsolo zit er dus niet in, lezer, maar daar is het de pinguïns dan ook niet om te doen. Wat ze wel bezielt is me een raadsel, maar zolang het resultaat zo prachtig, komisch, ontroerend en eigenaardig is als “Look – No Hands!”, zal het me een zorg zijn.
Erik Groeneweg