Het is begin 1993 wanneer ondergetekende middels de (cd-)single “Voyage 34” voor het eerst in aanraking komt met een Engels ensemble onder de naam Porcupine Tree. Het is mogelijkerwijs tegenwoordig nauwelijks meer voor te stellen, maar begin jaren negentig van de vorige eeuw is deze naam niets meer dan een pseudoniem voor de muzikale uitspattingen van slechts één persoon; Steven Wilson. Niettegenstaande de opvallende gelijkenissen met een bepaald, niet nader te noemen muzikaal gezelschap uit Engeland dat op Live8 heeft opgetreden, doet de muziek op deze schijf mij beslist naar meer smaken, wat uiteindelijk ertoe leidt dat ik niet veel later in het bezit kom van het album “Up The Downstair”.
Ondanks dat deze plaat in 1992 wordt voorafgegaan door “On The Sunday Of Life”, ziet Wilson “Up The Downstair” als het eigenlijke debuut van Porcupine Tree. In het boekje van de meest recente uitgave van dit album vertelt hij immers dat hij “On The Sunday Of Life” niet als het echte debuut wil en kan beschouwen, omdat die plaat uit oud, reeds eerder opgenomen materiaal uit de periode 1988-1991 is samengesteld. Bovendien is dit het eerste album waarop toetsenist Richard Barbieri (Japan) en bassist Colin Edwin (Australië), weliswaar ieder slechts op één nummer, te horen zijn, zodat je hier (ook) mijn inziens met recht kunt spreken over het feitelijke begin van de band.
Aanvankelijk is het de bedoeling dat de plaat een dubbelalbum zal worden, maar klaarblijkelijk kan Steven Wilson de verleiding niet weerstaan om het lange, instrumentale epos over Brians hachelijke vierendertigste reisavontuur op single uit te brengen. Mede om die reden veegt hij uiteindelijk zelfs zijn oorspronkelijke idee van tafel en verschijnt “Up The Downstair” – vernoemd naar een zinsnede uit “Voyage 34” – in mei 1993 ‘gewoon’ als enkel album in de platenzaken.
Dit besluit gaat uiteraard ten koste van een deel van het songmateriaal, maar dat komt uiteindelijk (in soms licht gewijzigde vorm) terecht op de kortspeler “Staircase Infinities” en de voortreffelijke verzamelaar “Stars Die”. Het resulteert echter wel in een plaat die qua samenhang en coherentie ontegenzeglijk superieur is aan “On The Sunday Of Life”, maar dat mag gezien de totstandkoming van die laatstgenoemde eigenlijk geen verrassing genoemd worden.
“Up The Downstair” bevat tien nummers (variërend in lengte van bijna één tot ruim elf minuten) met een totale speelduur van nog geen vijftig minuten, waarop Wilson een even gedurfde als doordachte synthese tracht te bewerkstelligen tussen (behoorlijk) uiteenlopende muziekgenres als ambient, dance, elektronica, krautrock, progressieve rock, psychedelische rock en spacerock. Een vergelijking met het reeds ter sprake gebrachte Engelse kwartet ligt absoluut voor de hand, maar persoonlijk doet deze mengeling me nog veel meer denken aan de muziek van legendarische Duitse bands als Can en vooral Neu!.
De plaat beweegt zich vrijwel voortdurend heen en weer tussen jeugdige onbevangenheid enerzijds en volwassen vindingrijkheid anderzijds. Ofschoon de nummers, vooral door het af en toe hoge ‘do-it-yourself’-gehalte, alleszins een zekere mate van zolderkamermuziek herbergen, laat het tiental absoluut een opzienbarende progressie ten opzichte van het materiaal op “On The Sunday Of Life” horen. Ondanks dat “Up The Downstair” allerhande elementen uit deze plaat extraheert, verwerkt Steven Wilson namelijk ook enkele nieuwe componenten in de muziek, die een voorbode voor het meer gestroomlijnde geluid op de latere platen zijn. Dientengevolge nestelt het album zich als het ware tussen de psychedelische onnozelheid en spielerei van het vroegere werk en de progressieve volwassenheid en bedachtzaamheid van het latere werk in en fungeert het vooral om die reden als een wezenlijke verbinding tussen het oude en nieuwe(re) materiaal.
Één van de ogenschijnlijk nadelige effecten van de ‘do-it-yourself’-aanpak is dat het (elektronische) drumgeluid nogal kil klinkt en weinig dynamiek bevat. Dit heeft onder meer tot gevolg dat “Up The Downstair” een koud, ietwat vlak geluid kent. Ondanks dat dit mijns inziens één van de charmes van het album is, vormt het echter al jaren een doorn in het oog van Wilson. Wanneer de schijf in 1997 opnieuw wordt uitgebracht, ziet hij dan ook zijn kans schoon de plaat middels een remastering wat meer warmte en diepgang te geven. Hij blijft echter niet helemaal tevreden over het eindresultaat en neemt in 2004, wanneer het album nog eens wordt heruitgebracht, het ietwat omstreden besluit om de drumpartijen door Gavin Harrison in te laten spelen. Deze krijgt echter de opdracht mee om zoveel mogelijk trouw te blijven aan het originele album en zijn partijen zonder al teveel tierelantijnen in te spelen. Ook neemt Steven Wilson wat akoestische gitaarpartijen opnieuw op, omdat deze volgens hem destijds niet goed zijn opgenomen. Kortom… de plaat ondergaat een fikse metamorfose om tegemoet te kunnen komen aan het huidige, hoge verwachtingspatroon van de kritische luisteraar.
Niettemin blijf ik – en vermoedelijk velen met mij – vooralsnog mijn originele exemplaar koesteren. Ik zou deze discutabele methode niet onmiddellijk als geschiedvervalsing willen bestempelen, maar ik heb desondanks vanzelfsprekend enige bedenkingen gehad. De twee heren zijn nochtans gelukkig buitengewoon respectvol met het originele materiaal omgegaan en hun noeste inspanningen hebben zonder meer geresulteerd in een plaat die beter dan ooit klinkt. Dat het album tegenwoordig samen met het reeds genoemde “Staircase Infinities” in een fraai vormgegeven digipack-verpakking wordt aangeboden, doet vermoedelijk zelfs de grootste criticaster de mond snoeren. Toch is enige scepsis wederom op zijn plaats, want ik vermoed dat “Up The Downstair” op een zekere dag in andermaal geremixde vorm op (meerkanaals) dvd-audio en/of sacd zal verschijnen, maar dat is op dit moment toekomstmuziek. Voor het ogenblik zullen we ons tevreden moeten stellen met de (her)uitgaven van 1997 en 2005, waarbij ik verwacht dat binnen niet al te lange tijd enkel de laatstgenoemde versie nog verkrijgbaar zal zijn.
Wanneer ik de plaat tegen de rest van het repertoire van Porcupine Tree afzet, staat het buiten kijf dat “Up The Downstair” hierin een onmisbaar onderdeel vormt. Het album neemt immers met name door het allegaartje van voornoemde muziekstijlen een unieke positie in en mogelijkerwijs luister ik daardoor nog altijd bijzonder graag en met zeer veel genoegen naar deze plaat. “Up The Downstair” behoort dan ook niet voor niets al geruime tijd tot mijn favoriete albums van de band, maar dat zal misschien ook vanwege sentimentele redenen zijn.
Overigens denk ik dat de meerderheid van de lezers de muziek op deze plaat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid herhaaldelijk boven die op “On The Sunday Of Life” zal verkiezen. Ondanks mijn sterke persoonlijke genegenheid voor deze plaat, wil ik dan ook deze lezers met enige klem adviseren om “On The Sunday Of Life” voorlopig nog even links te laten liggen. Omdat de (vaak escalerende) psychedelische kolder zo goed als op “Up The Downstair” ontbreekt is deze plaat volgens mij immers een veel geschikter startpunt voor een ontdekkingsreis in de wereld van het oude(re) Porcupine Tree.
Frans Schmidt