Het Engelse Portishead behoort tot één van de meest revolutionaire en gezaghebbende bands uit de jaren negentig van de vorige eeuw. Het collectief uit Bristol, in 1991 opgericht door Geoff Barrow, Beth Gibbons en Adrian Utley, wordt niet voor niets tegenwoordig, samen met stadgenoten Massive Attack en Tricky, gezien als één van de stuwende krachten achter de doorbraak van triphop, een genre dat onder meer hiphop, jazz, rock en soul met elkaar vermengt. Vernoemd naar een dorp ten westen van Bristol, brengt het ensemble in 1994 zijn door pers en publiek bejubelde eersteling op de markt. “Dummy” wordt drie jaar later gevolgd door het eveneens uitstekend ontvangen titelloze tweede album, maar na de intieme liveplaat “Roseland NYC Live” uit 1998 wordt het angstvallig stil rond het gezelschap…
Maar liefst elf jaar na het laatste studiowerk komt de band evenwel, tegen alle verwachtingen in, met zijn derde album op de proppen. Elf jaar is natuurlijk een enorm lange tijd en met dat in het achterhoofd kan je deze terugkeer tamelijk risicovol noemen. Immers… Hoe verhoudt de nieuwe plaat zich tot zijn twee illustere voorgangers? Wanneer het album in de lijn ligt van “Dummy” of “Portishead” zal het wellicht als een herhalingsoefening kunnen klinken en voegt de comeback niets essentieels toe. Wanneer het album volstrekt anders klinkt zal het mogelijkerwijs te weloverwogen vernieuwend klinken, zodat de comeback wat krampachtig kan overkomen. Het is volgens mij dan ook van wezenlijk belang dat de nieuwe plaat zich tussen deze twee uitersten zal situeren.
Na mijn eerste beluisteringen van het nieuwe kleinood, simpelweg “Third” getiteld, kan ik tot mijn grote opluchting wereldkundig maken dat Portishead wat mij betreft meer dan behoorlijk in deze opzet geslaagd is. Het album klinkt weliswaar significant anders dan zijn twee voorgangers, maar het is ook glashelder dat de plaat schatplichtig is aan het bandgeluid ten tijde van “Dummy” en “Portishead”. In die elf jaar sinds het vorige album heeft de muziek van Portishead alleszins een metamorfose ondergaan, maar deze blijft ondanks de vernieuwingsdrang wel degelijk vertrouwd klinken.
Het is niet gemakkelijk om deze derde plaat te relateren aan zijn bekende voorgangers. Die hebben immers (ruim) elf jaar de tijd gekregen om zich in het onderbewustzijn van de luisteraars te kunnen nestelen. Nochtans klinkt “Third” in vergelijking tot “Dummy” of “Portishead” op het eerste gehoor beduidend avontuurlijker en bijgevolg een stuk minder toegankelijk. De ultratrage hiphopbeats, de krakende Lalo Schifrin-samples en het scratchen van de eerste albums hebben namelijk grotendeels plaats moeten maken voor fijnzinnige invloeden van grensverleggende bands als Can, Joy Division, Kraftwerk, Nine Inch Nails en Silver Apples, waardoor Geoff Barrow, Beth Gibbons en Adrian Utley op ondubbelzinnige wijze met hun eigen verleden afrekenen.
De plaat klinkt krachtig en dynamisch, breekbaar en dromerig, maar bovenal donker en mysterieus. Hoewel Portishead zich al op de twee voorgangers van een donkere kant laat zien, klinkt de muziek nu waarlijk inktzwart en beklemmend. Geruggensteund door een klein leger gastmuzikanten bladert het trio door allerhande genres, zoals avant-garde, film noir, electronic body music, folk, intelligent dance music, jazz, krautrock en psychedelische rock. De manier waarop het triumviraat deze bonte bloemlezing uit onze muziekgeschiedenis van een modern jasje voorziet en tevens tot één coherent geheel smeedt, dwingt zonder meer respect af.
Ofschoon “Third” alleszins vertrouwd in de oren klinkt, is het nieuwe album absoluut geen herhaling van zetten. Portishead is vastbesloten een nieuwe weg ingeslagen, want het trio klinkt donkerder en verontrustender dan ooit. Het is uiteraard onmogelijk om nu al vast te stellen of we andermaal te maken hebben met een baanbrekend album, maar “Third” is beslist een prikkelend en bloedstollend mooi album dat de comeback zonder meer legitimeert. Een triomfantelijke terugkeer…
Frans Schmidt