Je ziet nogal eens gebeuren dat een klein bandje een demo of zelfs een vol debuut opneemt in eigen beheer, waarna ze ontdekt worden en door een platenmaatschappij worden gecontracteerd voor de opvolger. Het Amsterdamse Profound doet dit precies andersom, na teleurstellende verkoopresultaten van het debuut. Wellicht enigszins hoogmoedig om te denken dat ze de promotie zelf beter kunnen? Laten we er het beste van hopen, want in een ideale wereld wordt dit album een dijk van een hit. Aan de mastering van onze grote landgenoot Attie Bauw, die zich ook ontfermde over platen als “How To Measure A Planet?” en “Home” van The Gathering, zal het in elk geval niet liggen.Lijkt deze muziek dan op die van de landgenoten uit Oss? Op zijn best een heel klein beetje op die uit hun gothic periode. Er is eigenlijk maar één band die alle andere referenties doet vervagen: Queensrÿche (en dan vooral ten tijde van “Empire” en eerder). Met andere woorden: dit is ‘ouderwets’ heftige rock met de wortels in de jaren ’80, maar dan zonder de negatieve connotatie der gedateerdheid die we bij veel AOR-platen uit de 21e eeuw opmerken. Veeleer was mijn primaire reactie een verrukt “dat dit nog kán!”.
Met twee gitaristen en geen toetsenist aan boord is het niet moeilijk te raden welk instrument deze plaat domineert. Tussen de dampende rockers die voornamelijk de dienst uitmaken, zitten diverse, meest akoestische, instrumentale adempauzes. Deze stukjes doen erg filmisch aan en liggen qua spel ergens halverwege tussen David Gilmour (Pink Floyd) en… jawel, dit leest u goed… Mark Knopfler (Dire Straits).
Voor het overige maakt de duidelijke verwijzing naar het jaren ’80 metal segment gecombineerd met het ontbreken van keyboards het wellicht lastig om de vinger achter het progressieve gehalte van deze plaat te krijgen. Wel, er zitten ook nog de nodige tempowisselingen, gitaarduels en atmosferische passages in. Zoals het goede muzikanten echter betaamt, worden deze stijlfiguren slechts in dienst van de muziek ingezet, zodat ze de niet al te maagdelijke luisteraar eigenlijk niet eens opvallen als deze er niet speciaal op let (zit iets paradoxaals in, vindt u ook niet?)
Het stemgeluid van Pieter Bas Borger doet me wat aan James LaBrie (Dream Theater) denken. Afzonderlijke liedjes roepen hier en daar ook vrij concrete associaties op. When Silence Falls doet wat denken aan Queensrÿches Walk In The Shadows en A Little Paradise begint als een Metallica-ballad. Instrumentale afsluiter The Places I’ve Been klinkt als een geslaagde ontmoeting tussen Joe Satriani en Iron Maiden van na Bruce Dickinsons comeback.
Na een onbekend gebleven debuut betekent “A World Of My Own Making” hopelijk alsnog de grote doorbraak voor Profound. De plaat is aanstekelijk en instrumentaal hoogstaand. Enig punt van kritiek zou de hoge schatplichtigheid aan de jaren ’80 in het algemeen en aan Queensrÿche in het bijzonder mogen zijn. Maar dat noch Queensrÿche, noch een willekeurige imitator dit niveau de laatste tien jaar nog gehaald heeft, doet dit punt eigenlijk direct weer teniet.
Een tip voor de jaarlijsten!
Casper Middelkamp