Het tweede soloalbum van de stoïcijnse toetsenman van Porcupine Tree is een knus familieonderonsje geworden: huisvriend Steve Jansen hielp bij het mixen, baas Steve Wilson masterde de plaat, PT-collega Gavin Harrison drumt mee, vrouw Suzanne liet zich samplen, net als Wilsons maatje Tim Bowness en tot slot speelt levende legende Danny Thompson, die Barbieri tijdens sessies voor de platen van David Sylvian ontmoette, een potje contrabas. Gezellig!
Die huiselijkheid hoor je overigens niet terug in de plaat. Net als voorganger “Things Buried” is dit vooral een technische plaat met grooves en drones, liedjes kun je de stukken eigenlijk niet noemen. Barbieri hinkt met één gedachte in de dance-scene en met de andere ferm in de elektronische muziek van de jaren ’70 en ’80. Door die laatste invloeden (denk aan Kraftwerk, Tangerine Dream) ligt de plaat haarscherp in het verlengde van alle projecten waaraan Barbieri eerder deelnam, van Japan tot zijn werk met Steve Jansen. Ook bij Porcupine Tree is Barbieri immers niet zozeer de man van de melodieën en de harmonische ondersteuning, maar veel meer de sfeermaker met zijn geluidjes, sampletjes en antieke synthesizers.
Klankschilderijen dus, van de verstilde aquarelletjes als Decay tot de bijna dansbare kubistische olieverf van opener Cave. Het begint, het stopt en tussendoor gebeurt er niet zoveel, maar dat maakt beluistering van “Stranger Inside” nog geen lege exercitie. Integendeel, ik vind het een rijk album. Om te beginnen klinkt het als een klok met heldere percussie en warme synthesizerdekens die ik vooral ken van zijn werk voor David Sylvian. Daarnaast is Barbieri in sommige stukken verrassend symfonisch bezig. In het eerder genoemde Cave, maar ook in andere stukken, stapelen de digitale strijkergeluiden bijna tot complete orkesten en dat is erg fraai.
Zelfs de nadrukkelijk tegen de dance aanschurkende stukken als Abyssyn vind ik een genot om naar te luisteren, de ritmes zitten erg knap in elkaar en wat er op de achtergrond allemaal gebeurt voorkomt dat ik scheefzak op de bank. Laag op laag op laag bouwt Barbieri aan zijn composities, zonder dat het geluid te vol wordt.
De rol van Danny Thompson is van onschatbare waarde: tussen al dat digitale geweld zorgt zijn warme contrabas voor aarding, voor leven. De stukken waarop hij te horen is, met name het lyrische Morphia en All Fall Down, zijn de hoogtepunten van de plaat. Aardig, maar niet onmisbaar zijn daarbij de gesamplede stemmen van Suzanne Barbieri en No-Man zanger Tim Bowness.
Met een beetje goeie wil zou je de muziek van Barbieri kunnen zien als een instrumentale versie van No-Man, maar vergeleken bij de laatste plaat van dat gezelschap vind ik “Stranger Inside” aanmerkelijk spannender en relevanter. In vergelijking met voorganger “Things Buried” is dit een bijzondere stap vooruit en daarmee levert Richard Barbieri mij een buitengewoon aangename verrassing.
Erik Groeneweg