De NPS zendt regelmatig een tv-programma uit dat heet Andere Tijden. Een programma dat ons middels archiefbeelden terugvoert naar bepaalde gebeurtenissen in het verleden. We lopen in het virtuele decor van Andere Tijden terug naar het jaar…
En dan zijn daar ineens een drietal Canadezen die het proberen om het één met het ander te verenigen. Oké, de eerste schoorvoetende stappen hadden ze al gezet op het voorgaande album “Caress Of Steel” maar daar kwam het nog niet echt uit de verf. Ze probeerden het simpelweg te hard. En dus maar weer terug naar de oefenruimte en opnieuw beginnen.
1976
Verplaats je eens in de gemiddelde Rush-fan van die tijd. Je favoriete albums zijn Led Zeppelin’s “IV” of Deep Purple’s “In Rock”. Kortom, je bent het gewend om te luisteren naar stevige bands, die ook nog eens zekere muzikale ambities niet schuwen maar dat niet ten koste willen laten gaan van een flink portie rock-and-roll. Want het moet ook nog een beetje leuk blijven. De laatste paar jaar heb je gezien dat vrienden en kennissen naar de meest pretentieuze symfo-luchtkastelen zaten te luisteren en telkens vroeg je je af: “Maar waar is het rock-gevoel gebleven?”.
En na heel wat schuren en schaven kwamen ze eruit met niet alleen een van de mooiste progressieve hardrock-epics, maar ook nog eens een vijftal pakkende, melodieuze rocksongs. Nummers die naar mate de jaren verstreken een beetje zijn ondergesneeuwd in het collectieve geheugen, maar die bij hernieuwde kennismaking eigenlijk veel beter zijn dan je verwacht had.
A Passage To Bangkok is een onverholen ode aan één van Nederlands bekendste exportproducten: wiet. Op zich dan wel weer vreemd dat ons land niet in de tekst voorkomt. Wat gelijk opvalt aan dit nummer en ook aan Lessons en Something For Nothing, is de gitaarklank die opgebouwd is uit zowel elektrische als akoestische klanken. Resultaat: een sprankelend geluid dat na al die jaren nog steeds niet verveelt, juist omdat de nadruk niet ligt op zware akkoorden.The Twilight Zone opent met een mooi tweestemmig gitaarloopje dat mij gelijk doet denken aan een band als Blue Öyster Cult. De sfeer verderop in het nummer is echter een stuk ingetogener, ja zelfs surrealistischer. De ballade van het album, Tears, is tevens een nummer dat denk ik een unicum is in het oeuvre van Rush. Tenminste, volgens mij zijn er niet meer nummers van hun hand waar in een Mellotron prominent aanwezig is. Nog steeds vind ik dit overigens één van de mooiste rustige nummers die Rush op haar naam heeft staan.
Suggestie: als je binnenkort weer eens in een melodieuze rockbui bent, zet dan dit album eens op maar sla het titelnummer over (ik weet, het is bijna heiligschennis). Meer dan 18 minuten lang aangenaam verpozen.
Maar waar waren we ook al weer? Oh ja, 1976. Progrock sneeuwt onder in zijn ambitie. En dan komt jouw favoriete rockband met 2112: een werkstuk dat met één rake klap al die symfonische zeepbellen een voor een doorprikt. Geen vier plaatkanten vullen met overpeinzingen over een aantal voetnoten in een boek van een goeroe, maar in 20 minuten tijd de toekomst, zoals Ayn Rand in haar novelle “Anthem” schetst, op een muzikale wijze vertolken. Een verhaal dat middels de korte begeleidende teksten op de plaathoes en de teksten goed uit de verf komt. Er wordt een beeld geschetst van de toekomst die er wat mij betreft uit ziet als een extreem communistische dan wel zelfs fascistische wereld (de scheidslijn tussen die twee ideologieën was altijd al behoorlijk dun). Alles wordt voor ons bepaald, zelfs de muziek die we te horen krijgen. Een grijze, grauwe wereld. En hoewel er even hoop gloort, word die uiteindelijk meedogenloos de grond in geboord. Tekstschrijver Neil Peart en zijn inspiratiebron Ayn Rand lijken te willen zeggen: het jaar 2112 lijkt ver weg, maar de wereld die wij schetsen ligt feitelijk al veel eerder op de loer.
En tja, dan de muziek. Totaal geen zweverige toetsenpartijen maar progressieve rock zonder enige opsmuk. Gitaren, bas en drums donderen je kamer binnen vanuit je speakers in de Overture. Zanger / bassist Geddy Lee’s hoge, bijna gillende, stemgeluid is de meest logische vertolking voor de overheersende klasse van de priesters uit de Temples Of Syrinx. Maar diezelfde Lee blijkt ook in staat om zowel de verwondering als de melancholie en uiteindelijk de uitzichtloosheid van de hoofdpersoon te kunnen vertolken. Gitarist Alex Lifeson heeft zijn gitaargeluid nog verder uitgekristalliseerd (en uiteindelijk bereikt hij daarin de perfectie wat mij betreft op “A Farewell To Kings”) en een aandachtig luisteraar zal horen dat het geluid is opgebouwd uit meerdere laagjes waarin geen enkel instrument om voorrang schreeuwt: elektrisch gitaar, 12-snarige elektrische gitaar, akoestische gitaar. Mooi is zijn spel in Discovery waarin je vanzelf mee wordt gezogen in de ontdekkingtocht op het instrument. Drummer Neil Peart’s arsenaal aan drumklanken is nog niet zo uitgebreid als in latere jaren maar iedere klap van hem is wel zo’n beetje het dubbele waard. En hoewel ieder op zichzelf al een goede muzikant is, is het de combinatie van deze drie heren die er voor zorgt dat er in 2112 voor het eerst sprake is van die typische Rush-magie.
We zitten nog steeds in 1976 en je beseft dat je naar een album hebt geluisterd dat een band laat horen die precies weet wat hij wil. Een band die niet alleen muziek maakt die leuk is om naar te luisteren, maar die ook nog iets te vertellen heeft. Iets dat tenminste ook nog voor de meeste mensen te begrijpen valt, zonder dat we een jarenlange spirituele zoektocht hebben moeten volbracht. En op dat moment denk je: “Dit is gewoon een van de allerbeste albums ooit!”
Flits…”Dit was Andere Tijden, terug naar de onze.”, zo eindigt altijd dit tv-programma. Maar nooit zonder een soort van eindconclusie te trekken. Met “2112” verschiet Rush definitief van kleur en omarmt het de progrock, maar vanaf dat moment zouden ze hier in ook hun eigen plan gaan trekken met het ene na het andere juweeltje als resultaat. Progrock kreeg een schop onder de kont en daarvan plukken we nog steeds de vruchten.
Christian Bekhuis