Skin Alley was een band uit Londen, die heeft bestaan van 1968 tot 1973. Hun typische eind jaren-zestig, begin jaren-zeventig proto-prog was waarschijnlijk al gedateerd op het moment van verschijnen, doch dit debuut heeft nog enige mate van obscuriteit weten te vergaren. De overige platen van de band vlogen zo snel in de vergetelheid, dat ikzelf altijd heb gedacht dat dit de enige Skin Alley-plaat was. O, jij ook? Nou nee dus.
Dit in maart 1970 uitgekomen debuut heeft dus in de loop der jaren enigszins het predikaat ‘klassieker’ of in elk geval ‘veel-gezochte-obscure-plaat’ opgeplakt gekregen. De vraag is natuurlijk of dat terecht is. Kan deze plaat zich meten met de vele andere klassiekers binnen de vroege progressieve rock, die zich rondom en na het verschijnen ervan over de popwereld uitstortten?
De muziek van Skin Alley beweegt zich op de scheidslijn van rock, jazz en blues, zoals typisch was eind jaren zestig voor veel bands. Opmerkelijk is dat de groep een lead-gitarist kende die ook kon blazen, zodat het geluid hogelijk bepaald wordt door de ronkende orgel van Krzystof-Henryk Juskiewicz en de snerpende saxofoon- en fluitgeluiden van Bob James. Logischerwijs zorgt met name de eerste ervoor dat de luisteraar vaak aan The Doors moet denken. Evenwel haalt zanger Thomas Crimble het niveau van Jim Morrison geenszins. Juskiewicz heeft het klaarblijkelijk zo druk met zijn orgel, dat de Mellotron door Crimble wordt ingespeeld, die tevens verantwoordelijk is voor overigens het fraaie baswerk. De Mellotron geeft de groep ook een licht Moody Blues-tintje, met name in de mooie single Tell Me, dat een John Lodge-compositie had kunnen zijn.
Hoe Bob James het live voor elkaar kreeg zowel saxofoon, fluit als gitaar te spelen stelt me voor een logistiek raadsel. De opener Living In Sin is een eenvoudig liedje, dat echter halverwege een geweldige gitaarsolo kent die het nummer verder smaak geeft. En alsof het niets is, schakelt ie daarna soepel over tot de saxofoon en geeft ook op dat instrument een zelfs dubbel opgenomen solo. Geweldig, hoe Skin Alley diepgang geeft aan zo’n ogenschijnlijk eenvoudig nummer. In het prijsnummer van de plaat Marsha laat hij zich helemaal gaan op de alt(?)-saxofoon. Het is een instrumentaal nummer op een prettig toetsenthema, waarop James dus lustig en met veel enthousiasme zijn kunsten vertoont.
Het andere lange nummer, All Alone, is een langzaam nummer met fraai orgelspel van Krzystof-Henryk Juskiewicz, maar de klaarblijkelijk als een spannend nummer bedoelde track gaat me op den duur een beetje vervelen. Het met fluit, Mellotron en piano doorspekte Night Time vind ik een veel prettiger compositie, ondanks dat het prog-gehalte laag is.
Deze remaster, zoals gewoonlijk voortreffelijk verzorgd door Mark Powell van Eclectic Discs, kent de aangename traktatie van twee bonustracks, te weten de A- en B-kant van de single toentertijd. Leuk, maar niet essentieel voor de release in kwestie.
Achteraf gezien kan gesteld worden dat Skin Alley met dit debuut een prettige plaat op de markt bracht die echter geen potten heeft gebroken of noch ooit zal doen. De klassieke status is daarom naar mijn mening wat overdreven, maar het is een absoluut feit dat “Skin Alley” de luisteraar prettige muziek geeft. De navolgende albums, die niet deze klassieke status hebben bereikt, zijn éigenlijk beter. Of toch niet. Lees en zie.
Markwin Meeuws