Opeens lag daar begin 1981 een nieuw Soft Machine-album in de schappen. “Land Of Cockayne” kwam volledig uit de koker van saxofonist en toetsenist Karl Jenkins. Zijn producer Mike Thorne deed hem geloven dat als hij dit materiaal onder de aloude bandnaam zou uitbrengen er grotere budgetten beschikbaar waren. En zo geschiedde: de reden voor Jenkins was niet het geld, maar wel de mogelijkheid om gebruik te maken van een orkest en zich te ontwikkelen op het vlak van componeren, arrangeren en dirigeren, in plaats van musiceren. Een lang gekoesterde wens van hem. Vervolgens verzamelde Jenkins ervaren musici om zich heen: drummer John Marshall, saxofonist en fluitist Ray Warleigh (die ook al in 1976 met Soft Machine meeging op tournee en op “Bundles” te horen was) en niemand minder dan bassist Jack Bruce, die al eerder met Marshall samenwerkte op zijn soloalbum “Songs For A Tailor”. Tel daarbij ook nog de hulp van gitarist Allan Holdsworth, toetsenist John Taylor, saxofonist Dick Morrissey, een groep achtergrondzangers en het al aangehaalde orkest. De basis voor het album was gelegd. Het leidde tot een enigszins rare plaat, want tijdens de tien nummers roept de muziek nagenoeg niets op van het aloude Soft Machine-geluid. En dat kreeg Jenkins na het verschijnen van de plaat flink voor de kiezen.
Die kritiek mag dan ten tijde van het verschijnen van de plaat als vanzelfsprekend worden beschouwd, maar bijna dertig jaar later is het album eerder een opvallend dan afwijkend onderdeel van de Soft Machine-discografie geworden. Te horen zijn tien stukken die passen in de jazzrocktraditie van, pak weg, eind jaren zeventig. De jaren waarin Weather Report voor volle zalen speelde en jazzrock bij een groot publiek introduceerde, The Brecker Brothers jazz met funk en hardrock combineerden en in Duitsland ene Klaus Doldinger met zijn groep Passport kleurrijke platen afleverde. Met name de muziek van laatstgenoemde groep is te vergelijken met het materiaal op “Land Of Cockayne”, zoals in Panoramania en Over ‘N’ Above, maar ook de invloed van Joe Zawinul op Karl Jenkins is hoorbaar. Het exotische Lotus Groves en spannende Palace Of Grass bevatten muziek die sterk geënt is op Zawinul’s Weather Report. Het orkest geeft de muziek een kamerbreed effect, soms iets te gladjes afgestreken, maar laten we dat houden op de tijdgeest.
Qua bandgevoel toont het album aan dat we hier te maken hebben met de meest toegankelijke bezetting van Soft Machine ooit. De swingende en haast vrolijke instrumentale muziek (met soms wat ooh’s en aah’s van het trio achtergrondzangers) werkt goed, omdat met name Marshall en Bruce zich heerlijk kunnen bewegen binnen dat jazzrockidioom. Zoals Hot-Biscuit Slim en Sly Monkey, lekkere deuntjes met een kop en een staart waarin alle bandleden heerlijk losgaan. Holdsworth maakt het dromerige Velvet Mountain tot een hoogtepunt van de plaat, maar weet in Sly Monkey nog net iets scherper te spelen, in een vorm die hij in daaropvolgende jaren verder ging uitbouwen op zijn eigen platen als “I.O.U.” en “Metal Fatigue”. Ergens doet de sfeer van de plaat ook denken aan het titelloze album van toetsenist Michel Colombier uit 1979: goed in het gehoor klinkende jazzrock, gespeeld door topmuzikanten en bijgestaan door een orkest. Progressief is het niet, maar als geheel zit de plaat prima in elkaar, waarbij ook de productie door een ringetje kan worden gehaald.
Al die ‘klinkt als’-voorbeelden zijn natuurlijk prachtig, maar ondertussen maakt dat “Land Of Cockayne” wel tot een zeer onpersoonlijk Soft Machine-album. Dit is muziek die er in die jaren veel meer werd gemaakt en daarom in 1981 totaal niet opvallend was. Daarbij komt dat niet alle composities even boeiend zijn: Panoramania, Hot-Biscuit Slim en Sly Monkey zijn de afwisselende uitschieters. De andere stukken blijven een beetje aan de oppervlakte en kennen te weinig variatie en diepgang. Jenkins stortte zich na dit album volledig op solowerk, maar bracht drie jaar later nog voor één keer zijn oude bandmaatjes –inclusief John Etheridge op gitaar- bij elkaar. Daarna werd het stil rondom de Engelsman, totdat hij in 1995 doorbrak met het Aedimus-project en klassieke, easy-listening-achtige muziek in een compact jasje stopte. De kiem daarvoor werd dus al in 1981 gelegd op deze aardige ‘Soft Machine swan song’. Softer kon het niet meer.
Wouter Bessels