Dat Mike Portnoy een bezig baasje is, is algemeen bekend. Sinds zijn vertrek uit Dream Theater in 2010 (en ook in de jaren daarvoor trouwens) duikt hij in zoveel projecten op dat de bijnaam Octopus niet meer alleen op zijn veelzijdige drumwerk van toepassing is. Zijn nieuwe geesteskind draagt de naam Sons of Apollo, een toepasselijke naam als je in aanmerking neemt dat de Griekse god Apollo ook de afdeling muziek voor zijn rekening nam.
Het voert overigens te ver om het ontstaan van deze band volledig aan Portnoy toe te wijzen. De fundamenten worden gelegd als na Portnoy’s vertrek uit Dream Theater het superproject Portnoy, Sheehan, Macalpine, Sherenian (PSMS) ontstaat. Hierbij wordt de drummer herenigd met zijn oude maatje Derek Sherenian die onder meer ook op “Falling Into Infinity” te horen was. Na wat omzwervingen met PSMS wordt in voormalig Guns N’ Roses gitarist Ron “Bumblefoot” Thal een nieuwe gitarist gevonden en de onderschatte zanger Jeff Scott Soto mag de vocalen verzorgen. We kunnen dus met recht spreken van een supergroep, want niet alleen Portnoy duikt overal en nergens op, ook de formidabele bassist Billy Sheehan (Mr Big, The Winery Dogs, David Lee Roth) kent zijn pappenheimers.
Met vijf bezige bijen in hetzelfde orkest liggen er wel twee gevaren op de loer. Wordt dit weer het zoveelste project met een kort leven en kunnen alle bandleden hun muzikale ego’s wel kwijt? Over het eerste zegt Portnoy dat we hier met een full-time band te maken hebben en dat er zelfs een tournee komt. De toekomst zal het leren.
Met die ego’s zit het hier ook wel goed. Het album staat vol met muzikale krachtpatserij zoals we die van de heren kennen en de verwijzingen naar de diverse (voormalig) broodheren zijn volop aanwezig. Met twee oud-Dream Theater-leden in de gelederen is die referentie natuurlijk de voornaamste. Sherenian gebruikt veel dezelfde toetsgeluiden die ook op “Falling Into Infinity” te horen waren (de opening van God Of The Sun heeft wel erg veel weg van die van Lines In The Sand) en hoewel Portnoy nog steeds niet de neiging kan onderdrukken om alle hoeken en gaten dicht te timmeren, blijft zijn drumwerk wel om van te smikkelen. Naast het progressieve van Dream Theater is ook de krachtige powerrock van The Winery Dogs volop aanwezig. De enige die eigenlijk buiten de gebaande paden treedt, is Ron Thal, aangezien van Guns N’ Roses hier niet zo veel is terug te horen.
Hoewel de progressieve elementen hier de boventoon voeren, steekt de band de liefde voor bands als Deep Purple en Led Zeppelin niet onder stoelen of banken. De experimenteerdrift is nu en dan haast grenzeloos, maar voordat het volledig uit de hand loopt legt Thal weer een mooie Jimmy Page-achtige gitaarriff aan om de boel in goede banen te leiden. Het afsluitende instrumentale Opus Maximus is daar een mooi voorbeeld van, de wat hoogdravende titel ten spijt.
Het moge duidelijk zijn. Dit is een pompeus, weelderig en geposeerd album en de vijf bandleden kennen een ongebreidelde bewijsdrang. Dat mag misschien voor sommigen afschrikwekkend klinken, de liefhebber van het genre weet wat ik hiermee bedoel en kan hier absoluut mee uit de voeten. Dat maakt dan wel dat dit album ook alleen voor die liefhebber is.
Ralph Uffing