Ik heb vaak de grootste moeite om mensen ervan te overtuigen dat ik niet erg geliefd ben bij de hoofdredactie van Progwereld. Als ik vertel dat ik ten burele altijd de rotklusjes moet opknappen, altijd de vuilniszakken moet buitenzetten, nooit de voicemail mag inspreken en altijd de naarste platen te bespreken krijg, kijken ze me meewarig aan. Zo erg zal het toch niet zijn? Gelukkig heb ik na vandaag een onomstotelijk bewijs! Ik moest dit album recenseren!
Ergens in mijn platencollectie bevindt zich een oude elpee met daarop een opname van een Brits televisieprogramma uit 1963. Je hoort erop hoe mensen reageerden op de – op dat moment zeer actuele – dood van de Amerikaanse president John F. Kennedy. Die plaat is waardevol als tijdsbeeld, maar als ik verlegen zit om een lekker muziekje, kies ik hem nooit. Met het onderhavige album is iets vergelijkbaars aan de hand.
Het Sphincter Ensemble bestaat helemaal niet. Als het al heeft bestaan, dan duurde dat hooguit die éne middag in London, 2 januari 1972. In de Harrodian Club, een soort buurthuis in een Londense buitenwijk, ontdekt drummer Trevor Morais (Quantum Jump, Penguin Café Orchestra) dat hij de tent die middag voor zichzelf alleen heeft. Snel belt hij een stel vrienden om lekker te komen jammen en zo geschiedt. Er meldt zich een bont gezelschap uit de Londense muziekscene, jazz-muzikanten, rockers en zelfs een paar klassieke conservatoriumstudenten. Zo is er John Gustafson, die later bekend zou worden met Roxy Music, Steve Hackett, Ian Gillan en nog veel meer, Peter Robinson (later Brand X), Martyn Ford (Barclay James Harvest), Paul Buckmaster (Third Ear Band, Quantum Jump) en de latere jazz-zangeres Ann Odell.
Dit gezelschap besluit, geïnspireerd door het pionierswerk van onder anderen Miles Davis, Messian en Stockhausen, van tevoren niets af te spreken en muzikaal gewoon te gaan waar de geest waait. Het resultaat is een geluidsevenement waarbij vergeleken “Bitches Brew”, het legendarische jazzrock album van Miles Davis, een wonder van structuur en arrangement is. Het is een potje! Op de eerste track, overzichtelijkerwijs Event#1 genoemd, denkt de luisteraar nog even dat ook het stemmen der instrumenten is opgenomen. Wat geestig! Al snel blijkt echter, dat dit wel ongeveer het puntigste nummer van het album was, de rest is zo mogelijk nog minder inhoudelijk.
Daarbij moet worden overdacht, dat deze hele sessie is opgenomen met twee tactisch in ruimte geplaatste microfoons en een tweesporen bandrecorder. Het klinkt nog niet eens super beroerd, maar sommige instrumenten verdwijnen wel naar de achtergrond en de luisteraar wordt niet erg de muziek in getrokken. Daarbij is de bezetting niet heel doordacht: één strijker, één toeter en twee toetsenisten maken geen rijk geluidspalet. Het bubbelt, borrelt, rochelt en krast wat in de ruimte. Tot overmaat van ramp zijn de muzikanten ook nog eens vreselijk beleefd (of lui). Niemand neemt het heft in handen, niemand eist ruimte op voor een vlammende solo, niemand draagt zoiets dictatoriaals als een akkoordenschema aan, stel je voor…
In het boekje spreken de muzikanten over wederzijds respect, grote liefde voor muziek en het enorme plezier dat de sessie opgeleverd moet hebben. Die indruk krijgt de luisteraar niet; het klinkt eerder landerig, stuurloos, ongeïnspireerd en nogal saai. Ik heb in een aantal bandjes gezeten en herken dit geluid: het is jammen zonder overtuiging, lekker doorspelen op wat zich in je eigen hoofd afspeelt zonder al te veel te letten op wat de anderen doen, soms blijven hangen in een riffje. Niets past, de drums en bas leggen samen een vloertje dat de overige muzikanten vervolgens in alle toonsoorten negeren, atonaal en aritmisch. Op twee momenten, gebeurtenis 3 en 5, lijkt het er éven op dat er iets gezamenlijks ontstaat, maar dat lost weer even snel op in marginaal gerommel.
Het is naar mijn mening veelbetekenend dat niemand van de participanten in het gespeelde brood heeft gezien voor een vervolg. Niemand heeft in die drie kwartier muziek een idee voor een zinvolle compositie herkent, iedereen is na die middag naar huis gegaan en heeft de hele sessie gewoon vergeten.
Als tijdsbeeld is dit dus best een aardige opname: dit soort dingen gebeurde kennelijk in 1972. Voor de muziek hoef je dit album niet te kopen. Alleen als je heel veel van free jazz houdt, of zelf een verwoed stemmer bent, zou dit iets voor je kunnen zijn. Voor de rest van de mensheid is het een tamelijk lamlendige plaat, waarvan de noodzaak mij ontgaat. Als dit het beste was dat Esoteric op dit moment te bieden had, zou je gaan denken dat de bron waaruit het label put zo’n beetje opgedroogd is. Mocht je dit album van iemand krijgen, dat weet je zeker: die vindt jou niet aardig. Zie je nou wel!
Erik Groeneweg