Herinnert u zich déze nog??
Starcastle was aan het eind van de jaren ’70 een van de meest succesvolle Amerikaanse progbands. In nog geen drie jaar tijd brachten zanger Terry Luttrell (begin jaren ’70 nog in dienst van REO Speedwagon), gitaristen Stephen Hagler en Matthew Stewart, drummer Stephen Tassler, bassist Gary Strater en toetsenist Herb Schildt onder deze naam liefst vier studioalbums uit. Ofschoon het indertijd salonfähig was ze in de eerste plaats als Yes-kloon weg te zetten, hebben we nu toch een erfenis van een aantal alleraardigste albums, waar vooral de beide platen uit 1977, “Fountains Of Light” en “Citadel” uitspringen (nadat de heren in 1978 in vele opzichten met “Real To Reel” hun liefdesstrand vonden). Mocht je in je favoriete platenzaak nog eens door het Starcastle-vak bladeren (dit klinkt wat utopisch, vind je ook niet?), laat je dan niet afschrikken door de hoes van eerstgenoemde (deze is zo spuuglelijk dat zelfs Saga zich er nog voor zou schamen), want de muziek bereikt een niveau dat Yes nadien zeker niet meer zou halen.
Toch merendeels positieve nostalgie dus. Maar… nou zijn de heren bijna dertig jaar na dato met het onzalige idee gekomen een comeback te ondernemen. Niet minder dan dertien muzikanten spelen op deze plaat mee, waarbij een aantal van de originele bandleden een nauwelijks grotere rol vertolkt dan die van gastmuzikant. Een soort “Union” dus?
Wat we verder ook van deze nieuwe plaat vinden, het slechtste nieuws is hoe dan ook het overlijden van Gary Strater in 2004. Op slechts 51-jarige leeftijd werd alvleesklierkanker hem noodlottig. Tot enkele weken voor het einde heeft hij zijn bijdrage aan het album geleverd. Het nummer Song Of Times is aan hem opgedragen en leverde ook een albumtitel op.
Om mij verder onbekende reden kent deze comeback een nieuwe leadzanger. Het stemgeluid van Al Lewis (niet te verwarren met de gelijknamige dichter en evenmin met de gelijknamige acteur) helpt beslist niet mee de plaat naar een hoger plan te trekken. Regelmatig wordt een partij piepdozerij gepresenteerd die een wel erg goedkope kopie van Jon Anderson suggereert. Of was dat nou juist de bedoeling?
Met Babylon kent de plaat één min of meer fatsoenlijk nummer. Het is ook meteen de langste track en het management was er kennelijk zo van onder de indruk dat er nog een ingekorte versie van aan het eind van het album opduikt. Het is een degelijk prog/AOR-nummer met een pakkend refrein en een flink uitgesponnen instrumentale passage (die er overigens wel wat vreemd tussen geknutseld komt). De tijden van Lady Of The Lake en Fountains zijn voor even niet zo héél ver vervlogen. En betrekkelijk popgeoriënteerd is de muziek van Starcastle altijd wel geweest.
Wat mankeert er dan aan deze plaat en niet aan de oude platen? Grotendeels is dat het verschil in tijdsgewricht. Rond 1977 was Starcastle evenmin het neusje van de progressieve zalm en de indruk dat ze de mosterd op één bepaalde plaats haalden, heeft ze hun carrière lang achtervolgd. Maar de muziek was, met op zijn hoogst een tijdverschil van een jaar of twee, drie, een kind van zijn tijd en het is anno 2007 ook goed mogelijk om de muzikale en tekstuele thematiek met precies de juiste dosis zout te nemen.
Vooral dat laatste echter wil hier met de meeste nummers niet lukken. Islands slaagt er weliswaar in herinneringen op te roepen aan de instrumentale kleur van met name Chris Squire en Steve Howe in het begin van de jaren ’70, maar het liedje blijft er tamelijk flauw onder. Faces Of Change, Love Is The Only Place en Master Machine zijn alle dermate onbenullig en ongeïnspireerd dat ik er verder geen woorden aan vuil wil maken. Zoals al gezegd, de nieuwe zanger is ook geen aanwinst, maar All For The Thunder, het enige nummer met zang van good old Terry Luttrell maakt duidelijk dat Al Lewis niet de enige ‘schuldige’ is.
Starcastle, een mooie herinnering. Zullen we het daarbij houden en deze comeback met zijn allen gewoon snel vergeten? Oké, afgesproken!
Casper Middelkamp