Door een hoop problemen in de privésfeer duurde het heel lang voordat Steve Hackett zijn album “Out Of The Tunnel’s Mouth” kon uitbrengen. In deze recensie ga ik het daar om verschillende redenen niet over hebben. Ik ben alleen erg blij dat het is gelukt om het uit te brengen, want het is een van de beste albums die Hackett ooit heeft gemaakt… En dat zijn er nogal wat.
Ruim van tevoren was het bekend dat Chris Squire mee zou doen in het project en dat is niet dé reden waarom dit album zo goed is. Meneer Squire is een icoon in de progressieve rock vanwege zijn werk met Yes, maar het is niet zo dat alles automatisch geweldig wordt als hij meespeelt. Hij speelt prima, daar niet van, maar de echte basgitaarheld is in dit geval toch echt Nick Beggs. Ik heb de beste man live eens mogen aanschouwen tijdens de tour van het nu besproken album. Ook met de Chapman Stick (soort basinstrument waarbij het bereik van zowel de basgitaar als de gitaar wordt benut) tilt hij elke compositie een stukje omhoog. Op deze manier kan ik bijna over iedere muzikant van dit project vertellen, maar het lijkt me beter om te zeggen dat een ieder uitstekend werk aflevert. Daarmee heb ik geen woord gelogen.
Anthony Phillips speelde voorheen ook in Genesis (1969-1970) voordat Hackett hem verving. Ze hebben dus nooit in Genesis samengewerkt. Om die poëtische reden is het mooi dat meneer Philips op dit album meespeelt.
De productie van het album is simpelweg uitstekend. Met de gedachte in het achterhoofd dat alles in een huiskamer is opgenomen, vind ik het nog indrukwekkender. Orkestrale stukken klinken vaak erg plastic en geforceerd in de moderne prog, maar hier is dat niet het geval. Heel soms horen we zelfs stukjes die zo op Steven Wilsons “Insurgentes” hadden kunnen staan. Uiteraard is dit totaal andere muziek, maar gezien de productie is het lang geen verkeerde vergelijking. Mede door deze productie en door de fantastische composities klinken de meest overgangen erg natuurlijk. Zo horen we in Nomads tussen het rustige akoestische Sting-achtige stuk en het rockende deel een Zuid-Amerikaans stuk dat in de compositie volkomen logisch overkomt.
Een hoop gewaardeerde gitaristen danken hun beroemdheid aan hun solo’s, maar Hackett maakt ook akoestisch altijd veel indruk op me. Ook op dit album horen we het typische Hackett-geluid, zonder dat het cliché klinkt. Hackett weet nog steeds toch wel te vernieuwen, door ons doordachte melodieën voor te schotelen waarbij vreemde technische uitschieters logisch overkomen. In de traditie van Slogans en Clocks vinden we op dit album bijvoorbeeld Tubehead, een rocker die ogenschijnlijk simpel gemaakt is, maar razend knap in elkaar zit. Dit nummer wordt omarmt door twee rustige stukken (althans, grotendeels rustig), waardoor we – zoals we gewend zijn van Hackett – een goede dosis afwisseling krijgen.
Muzikaal doet het allemaal wat aan de albums “To Watch The Storms” en “Wild Orchid” denken. De ballads herinneren ons aan Ripples en Entangled van Genesis’ “A Trick Of The Tail” en opener Fire On The Moon lijkt qua opbouw erg veel op In The Court Of The Crimson King van King Crimson (vooral vanwege het tekstuele hoogstandje van het refrein). Sleepers kan voor menigeen wellicht wat saai (woordgrapjes zijn verleidelijk, maar ik houd me in) overkomen, maar niemand kan ontkennen dat dit nummer op veel gebieden van hoog niveau is.
De belangrijkste reden waarom dit album zo geslaagd is, is dat de virtuositeit nooit ten koste gaat van de compositie. Soms komt er een vreemde maat langs of wordt er iets buiten de clichétoonladders gespeeld, maar daar is telkens een muzikale reden voor te vinden. In het verleden maakten een hoop nummers van Hackett een wat gedesoriënteerde indruk op me, maar daar hoort u mij nu niet over klagen. Deze nummers zijn volwassen en consistent.
Is er dan daadwerkelijk niets te klagen? Ach, wellicht bent u het met me eens dat Hackett niet de beste bluesgitarist is, waardoor Still Waters niet bepaald een hoogtepunt te noemen is en klinkt Last Train To Istanbul met zijn Aziatische riedeltjes een beetje karikaturaal, maar over het algemeen ben ik zeer tevreden.
De zang van Hackett klinkt beter dan ooit. Toegegeven, daar is nog niet zo veel mee gezegd, maar het klinkt allemaal prima. Hoewel Kim Poor niet meer het artwork verzorgt, ziet dit album er weer vertrouwd oerlelijk uit. Gelukkig is dat altijd de grootste bijzaak van een Hackett-album.
Door de diversiteit is het voor veel verschillende soorten luisteraars geschikt. Het voert ons soms mee naar de jaren zeventig, soms naar de serieuze pop van de jaren negentig, maar gelukkig nooit naar die elektronische jaren tachtig waar Hackett eigenlijk nooit raad mee wist. Dit album is prachtig.