Het gaat de laatste jaren goed met Yes, zowel commercieel als artistiek. Desondanks maken de verschillende ‘Yessianen’ soloplaten om materiaal uit te brengen dat binnen Yes geen plek heeft. Zowel bij het Conspiracy-project van Chris Squire als bij deze nieuwe plaat van Steve Howe snap ik echter niet helemaal waarom. Waartegen is “Elements” een remedie? In elk geval niet tegen een gebrek aan briljante platen.
Op zijn website noemt Steve Howe deze muziek ‘guitar-based progressive rock’. Dat kan ik er met de beste wil van de wereld niet van maken. De muziek op “Elements” valt ruwweg uiteen in drie delen. Het grootste deel bestaat uit stukjes (op drie na zijn alle nummers kort) rock. Het aardigste daarvan is opener Across The Cobblestone, een lekker nummer met uitstekend drumwerk en Steve’s typisch Engelse, beschaafde maar karakterloze zang. Ook Smoke Silver, met zijn rare tempowisselingen, is een aardig en boeiend nummer. De andere stukken in deze categorie, zoals Bee Sting, The Chariot Of Gold, Load Off My Mind en Rising Sun, zijn simpele akkoordenschema’s voor gitaarsolo’s, het soort nummers waarvan Steve Hackett er elke dag wel een paar weggooit of simpele imitaties van de Dire Straits op een vrije middag. “simpel” is hierbij het belangrijkste woord.
In de tweede categorie passen de drie langere nummers Westwinds, Pacific Haze en Inside Out Muse. De eerste twee zijn pogingen tot bigband jazz. Westwinds heeft een mooi swingend arrangementje en een glansrol voor blazer Gilad Atzmon, die bijna alleen een complete bigband neerzet. Pacific Haze had ook een mooi nummer kunnen zijn als Steve Howe het niet had volgesoleerd. Steve is geen jazzmuzikant. Hij heeft de timing van een dronken kolibri en weet zijn solo niet op te bouwen waardoor de luisteraar wordt opgezadeld met ruim 6 minuten slecht en oninteressant gepiel. Pas als de saxofoon de solo overneemt begint het nummer te leven, maar dan is het ook al bijna voorbij. Inside Out Muse is een jazzy bluesje en daarmee voelt Howe zich meer op zijn gemak. Ook in dit nummer soleert hij wat af, maar nu is het resultaat prettig en subtiel. De klarinetsolo van Atzmon is prachtig.
De derde groep zijn mooie stukjes sologitaar, structuurloze probeerseltjes op de gitaarsynthesizer en rare synthesizercomposities als The Longing, een misplaatste variant van Ultravox op een vrije middag. (Ik geloof dat bekende muzikanten op hun vrije middag ook spelen, maar minder hard hun best doen, vandaar.) Deze min of meer ambiante muziek excelleert maar op één terrein, en dat is overbodigheid.
Daarmee ben ik terug op bij mijn oorspronkelijke vraag: wat is het nut van deze plaat? Als middel om vrienden en familie te introduceren – voor zover dat nog niet was gebeurd – is “Elements” aardig geslaagd. Ik ben behoorlijk onder de indruk van blazer Atzmon en drummer (en zoon) Dylan Howe, die nog wel wat meer had mogen vlammen. Toetsenman (en zoon) Virgil Howe komt minder uit de verf, hij heeft de timing van zijn vader en weinig in te brengen. Als achtergrondmuziek is “Elements” wel bruikbaar, de muziek is afwisselend en ligt meestal prettig in het gehoor en je slaapt er lekker op, maar als prangende muzikale boodschap aan de wereld ontbreekt het deze nummertjes aan brille, zeggingskracht en goede ideeën. Dertien in een dozijn. Jammer.
Erik Groeneweg