Na een aantal productieve jaren nam het aantal releases van Steven Wilson de laatste jaren wat af. De Engelse multi-instrumentalist concentreerde zich meer op specifieke projecten die ruimschoots de aandacht kregen, tussen al het remix-werk voor King Crimson, ELP en Jethro Tull door. Zo was 2011 het jaar van zijn tweede reguliere soloalbum “Grace For Drowning” en bracht 2012 “Storm Corrosion”, de uitstekend ontvangen samenwerking met Michael Åkerfeldt. Beide albums zetten grote artistieke stappen voor de 45-jarige Wilson: hij ontsnapte uit de ruim 20 jaar oude doordenderende Porcupine Tree-trein.
Zijn nieuwste werkstuk is de overtreffende trap: op “The Raven That Refused To Sing” gaan voorgoed alle remmen los die Steven Wilsons creativiteit eerder in toom hielden. Weg is het maniërisme dat albums als “Fear Of A Blank Planet” en “The Incident” bepaalde. De nieuwe formule (die al op “Storm Corrosion” en “Grace For Drowning” via andere invalshoeken doorschemert) is definitief gevonden en Wilson voelt zich met zijn nieuwe ‘band’ als een vis in het water. Hij heeft zijn muzikale loopbaan op overtuigende wijze nieuw leven ingeblazen.
De zes stukken op “The Raven That Refused To Sing” zijn stuk voor stuk voorbeelden van rijk gearrangeerde progressieve rock. Samen vormen ze een compacter en minder duister album dan “Grace for Drowning”. Opener Luminol heeft vorig jaar al een overtuigende live-première gehad, maar wint in de studioversie nog meer aan kracht en heeft een enorme drive in zich. Wat een musici zijn er hier aan het werk: vol inspiratie, visie en onder leiding van een alleskunner die een hekel heeft aan hokjes.
Adam Holzman gaat geweldig aan de haal met orgel, elektrische piano en Mellotron (geluiden uit het MKII-apparaat van King Crimson!) en zijn partijen krijgen nog meer kleur door de fluit en sax van Theo Travis. Beiden hebben hun oorsprong in de jazz(rock) en dat is hoorbaar: de bovenmatige interesse van Wilson daarin zorgt ervoor dat zijn ideeën volledig door deze twee musici worden opgepikt. Daarbij vermeld dat gitarist Guthrie Govan een verrassende nieuwkomer is en basgitarist Nick Beggs geen nadere introductie behoeft.
Drive Home roept die typische Wilson-melancholie op, die doet denken aan het werk van Peter Green’s Fleetwood Mac en de oude Pink Floyd, met stemmige pianoakkoorden en loom akoestisch en elektrisch gitaarspel. In het laatste gedeelte volgt een krachtige solo van Govan die een stevige punt zet. Ook The Watchmaker is zo’n gevoelige parel, doordrenkt met heerlijk pianospel en ruimte voor alle zes muzikanten. Het roept een gedachte op in de trant van ‘waar haalt ie dat nu weer vandaan?’ De meerstemmige vocalen worden soms als een warm deken over de andere partijen gelegd, terwijl in de laatste minuten de ‘volle laag’ volgt en de dynamiek op een geraffineerde manier wordt gebruikt. The Holy Drinker misstaat niet in het rijtje van Wilsons stevige rocksongs, waarbij een zware Led Zeppelin-achtige (Kashmir!) riff en de Chapman Stick van Beggs voor extra spanning zorgen.
Maar de rijke arrangementen hebben ook een keerzijde: Marco Minnemann moet af en toe uitkijken dat hij niet alles in zijn enthousiasme vol mept. Op de momenten dat de drums al vol in beeld zijn, legt hij er nog een laagje bovenop en dat doet soms afbreuk aan het organische karakter van de plaat. Het draait in de zes stukken vaak om subtiele klanken. Sommige stukken dringen pas door na een paar keer luisteren, zoals het bijna hypnotiserende The Pin Drop. Juist daar in haalt Minnemann iets van die spanning weg, terwijl minder technisch gepriegel juist voor extra kracht kan zorgen.
Het titelnummer is een traditioneel opgebouwde afsluiter, waarin wederom piano en Mellotron de boventoon voeren. Zoals Luminol de opener is, zo sluit dit stuk de plaat af: minimaal begin en grandioos einde. Het werk van geluidstechnicus Alan Parsons is vooral merkbaar in de manier waarop de drums en vocalen (van onder meer speciale gast Jakko Jakszyk) zijn gemixt: veel gevoel voor detail en transparantie. Hij zet al veertig jaar, ook als engineer, zijn muzikale handtekening onder producties waarover is nagedacht, zo ook deze. En die titel dan? Had Parsons in 1976 ook niet iets te maken met ‘The Raven? Gevalletje toevallig.
Wie weet dat Steven Wilson, die jaren geleden het werk van Porcupine Tree graag duidde met termen als ‘expect the unexpected’, zich net zo goed bewust is dat die woorden steeds minder recht deden: de platen werden steeds routinematiger. Met “The Raven That Refused To Sing” wordt bovenstaande uitspraak volledig in ere hersteld. Dit album laat het diepste en beste uit de muzikale ziel van Wilson horen. Ontdaan van elk keurslijf en gemaakt voor iedereen die de ware progressieve muziek een warm hart toedraagt. Een bruisende groeiplaat van het hoogste kaliber.
Wouter Bessels